Hoofdstuk 4.5/4.6 verfijnde opslagmethode

Financieel 1 Opslagmethoden
Welkom

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
financieel 1MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Financieel 1 Opslagmethoden
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
  • Wat hebben we gehad?
  • Lesdoel
  • Nakijken (vraag 13)
  • Opgave maken
  • Wat hebben we geleerd?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Na vandaag kan ik de verfijnde opslagmethode toepassen .
Door middel van opgaven maken. 


Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden vraag 13

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden vraag 14

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden vraag 15

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden vraag 16

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden vraag 17

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden 17

Slide 9 - Tekstslide

Kostprijs bepalen
Kostprijs= directe + indirecte kosten.

Indirecte kosten als % van de directe kosten.

Slide 10 - Tekstslide

Opslagmethode
Twee varianten:
  • enkelvoudige opslagmethode (primitief)
  • Meervoudige opslagmethode (verfijnd)


Slide 11 - Tekstslide

De verfijnde opslagmethode
We hebben gezien dat bij de primitieve methode je een keus maakt hoe je de indirecte kosten verdeeld op basis van de meeste samenhang. Met bijvoorbeeld de inkoopwaarde of de loonkosten. Indien dit voor de verschillende producten die je verkoopt heel erg verschilt kun je ook voor de verfijnde methode kiezen. Je gaat dan ieder deel van de indirecte kosten verbinden met dat deel waar het de meeste samenhang mee heeft. 

Slide 12 - Tekstslide

De verfijnde opslagmethode
Bij de verfijnde opslagmethode deel je de kosten dus op en verdeel je die over de kosten waar ze samenhang mee hebben.
Bijvoorbeeld:
-in samenhang met de IWO
-in samenhang met de loonkosten
-in samenhang met de totale indirecte kosten

Slide 13 - Tekstslide

De formules

Slide 14 - Tekstslide

Welke methode van kostprijs berekening gebruiken we hier?
Directe grondstof kosten € 200
Directe loon kosten € 450
Opslag indirecte grondstof kosten 20%
Opslag indirecte loonkosten 10%
Bereken de kostprijs.
A
Fabricage kostprijs
B
primitieve opslag methode
C
Enkelvoudige opslag methode
D
verfijnde opslag methode

Slide 15 - Quizvraag

Imane heeft voor de fabricage van een armband €100,- aan materiaalkosten en € 150,- aan arbeidskosten.
De opslag voor indirecte kosten is 40% van de totale directe kosten.
Wat is haar integrale kostprijs?
A
€ 290,-
B
€ 310,-
C
€ 350,-

Slide 16 - Quizvraag

Welke methode van kostprijs berekening gebruiken we hier?
Totale directe kosten € 15.000,-
Opslag indirecte kosten € 5.625,-
Kostprijs € 20.625,-
A
Fabricage kostprijs
B
primitieve opslag methode
C
Enkelvoudige opslag methode
D
verfijnde opslag methode

Slide 17 - Quizvraag

Directe grondstof kosten € 200
Directe loon kosten € 450
Opslag indirecte grondstof kosten 20%
Opslag indirecte loonkosten 10%
Bereken de kostprijs.
A
€ 735,-
B
€ 760,-
C
€ 845,-

Slide 18 - Quizvraag

Totale directe kosten € 15.000,-
Opslag indirecte kosten € 5.625,-
Kostprijs € 20.625,-

Bereken het opslagpercentage voor indirecte kosten:
A
27,3%
B
37,5%
C
137,5%
D
266,7%

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Maken
Opgaven van paragraaf 4.5 opgave 16


timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

Maken opgaven
Opgave 16 uit je werkboek



Slide 22 - Tekstslide

Vaste opslagmethode
Bij primitieve en verfijnde methode bereken je de kostprijs door de indirecte kosten toe te rekenen door middel van een opslag op de directe kosten. 

Bij vaste opslag verhoog je de inkoopprijs met een vast %.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Lekkage
Niet alle goederen die in de winkel liggen worden verkocht en niet alle wordt goed geregistreerd. 
= ongeregistreerde derving

Rekenvoorbeeld 4.6

Slide 25 - Tekstslide

Consumentenprijs vanuit inkoopprijs


.
direct vanuit de inkoopprijs met een omrekenfactor de consumentenprijs uitrekenen. 

Consumentenverkoopprijs = inkoopwaarde van de omzet × omrekenfactor

Slide 26 - Tekstslide

Consumentenverkoopprijs = inkoopwaarde van de omzet × omrekenfactor
De omrekenfactor bereken je aan de hand van twee percentages:

  • een gewenst opslagpercentage voor de brutowinst
  • het te hanteren btw-tarief



Oftewel: de opslagfactor voor de verkoopprijs x1,21

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 28 - Tekstslide

Maken
Opgaven van paragraaf 4.6 (18,19,20)


timer
15:00

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Lekkage zorgt ervoor dat …
A
de consumentenprijs hoger wordt
B
de consumentenprijs lager wordt
C
de inkoopprijs hoger wordt
D
de inkoopprijs lager wordt

Slide 31 - Quizvraag

De omrekenfactor …
A
berekent in 1 stap de consumentenprijs vanuit de inkoopprijs
B
berekent in 1 stap de verkoopprijs vanuit de inkoopprijs
C
berekent met meerdere opslagen de consumentenprijs vanuit de verkoopprijs
D
houdt geen rekening met het btw-percentage

Slide 32 - Quizvraag

Met behulp van de vaste opslagmethode bereken je..
A
met één opslagpercentage de integrale kostprijs
B
met één opslagpercentage de verkoopprijs
C
met één vermenigvuldigingsgetal de consumentenprijs
D
met minimaal 2 of meer opslagpercentages de verkoopprijs

Slide 33 - Quizvraag

Huiswerk
Maken opgaven 4.6



Slide 34 - Tekstslide

Wat heb je onthouden van deze les?

Slide 35 - Tekstslide

huiswerk opdracht 2 en 3

Slide 36 - Tekstslide