Fictie

H4 Lezen
Nakijken opdracht 4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H4 Lezen
Nakijken opdracht 4

Slide 1 - Tekstslide




6 C Ze zijn zo nagemaakt dat het lijkt alsof ze echt leven.
7 Groen(voer)/Bijtkracht
8 Bijvoorbeeld: Wat eten dino’s? Maken dino’s veel lawaai als ze lopen? Hoe groot is de kleinste dino?
9 Het oordeel is positief. Dat lees je in het stukje tekst na alinea 6: + je kunt heel veel zelf doen + bewegende dino’s - opgraven van fossielen werkt niet goed - je bent er best snel doorheen Cijfer: 7,7
10 A De schrijver wil je informeren en verleiden om het museum te bezoeken.

Slide 2 - Tekstslide

Waarover gaat de tekst
A
dinosauriërs
B
een tentoonstelling over dinosauriërs
C
een testteam dat tentoonstellingen bezoekt

Slide 3 - Quizvraag



De tekst is bedoeld voor jongeren. Waaraan zie je dat?

  • De tekst is bedoeld voor jongeren. Dat zie je aan herfstvakantie (al. 6), het testteam doet testen voor Kidsweek, een krant voor jongeren. De tekst komt uit Kidsweek.

Slide 4 - Tekstslide


Waar is de beoordeling samengevat?



  • Dat kun je afleiden uit de beoordeling + en – in de informatie onder de tekst.

Slide 5 - Tekstslide


A
fictie
B
non-fictie

Slide 6 - Quizvraag

Op welke manier maak je in de inleiding kennis met het onderwerp?
A
er wordt een anekdote verteld
B
er wordt een probleem genoemd
C
er wordt een voorbeeld gegeven

Slide 7 - Quizvraag

Noem één punt waarop is gelet.
  • Of je veel dingen zelf kunt doen 
  •  Hoelang je erover doet om alles te bekijken

Slide 8 - Tekstslide

De dinosauriërs zijn 'levensecht'. (al. 1) Wat betekent dat?
A
Ze zijn net zo groot als ze in werkelijkheid waren.
B
Ze zijn nagemaakt alsof ze echt kunnen leven.
C
Ze zijn zo nagemaakt dat het lijkt alsof ze echt leven.

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
fictie en non-fictie?
A
Non-fictie is verzonnen. Fictie is echt gebeurd.
B
Fictie is verzonnen. Non-fictie is echt gebeurd.
C
Fictie kun je bewijzen. Non-fictie niet.

Slide 11 - Quizvraag

Een voorbeeld van non-fictie is:
A
een strip
B
een krantenbericht
C
een leesboek
D
een soap

Slide 12 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 13 - Quizvraag


A
Fictie
B
non-fictie

Slide 14 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 15 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 16 - Quizvraag

Fictie lezen!
Waarom?
Je ontwikkelt 'empathisch vermogen' door:
  • inleven in personages
  • nieuwe situaties
  • andere werelden
  • en je oefent onbewust spelling, formuleren en woordenschat :-)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video