28-01 H3 Lezen - 1b

H3 Lezen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Bespreken huiswerk; H3 Lezen, opdracht 4
H3 Lezen
- maken opdracht  7b (en steropdracht)
Fictie 
- klassikaal lezen: De regels van drie

Slide 2 - Tekstslide

H3 Lezen
Nakijken opdracht 4

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vier jij Valentijsdag?

Slide 4 - Open vraag

UIt welke alinea('s) bestaat de inleiding?
A
alinea 1
B
alinea 1 en 2
C
alinea 1, 2 en 3

Slide 5 - Quizvraag



De tekst is bedoeld voor jongeren. Waaraan zie je dat?

  • De tekst is bedoeld voor jongeren. Dat zie je aan herfstvakantie (al. 6), het testteam doet testen voor Kidsweek, een krant voor jongeren. De tekst komt uit Kidsweek.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maakt de schrijver de lezer nieuwsgierig?
A
met een anekdote
B
met een voorbeeld
C
met zijn mening

Slide 7 - Quizvraag

a de commercie (al. 1)
b oplaaien (al. 2)
c attentie (al. 2)
d radicaal (al. 2)
e katern (al. 7)
f prominent (al. 7)
g gewiekst (al. 8)
h retailer (al. 8) 


– winkelbedrijf

  • handel die uitsluitend op winst uit is
  • weer beginnen; in sterkte toenemen
  • blijk van waardering; aardigheidje
  • zeer beslist
  • aantal ineengevouwen pagina’s
  • vooraanstaand; belangrijk– listig; sluw; uitgekookt
  • listig; sluw; uitgekookt
  • winkelbedrijf

Slide 8 - Tekstslide

Op welke manier maak je in de inleiding kennis met het onderwerp?
A
er wordt een anekdote verteld
B
er wordt een probleem genoemd
C
er wordt een voorbeeld gegeven

Slide 9 - Quizvraag

  • 5 ‘Een andere Romeinse versie’ (al. 4)
  • 6 Een soldaat en een christelijk meisje moesten wel in het geheim trouwen, want (a) soldaten mochten niet trouwen als ze in dienst waren, want (b) soldaten mochten niet afgeleid worden door gedachten aan huis, want (c) dat zou nadelig zijn voor de verdediging van het rijk van Claudius.

Slide 10 - Tekstslide

  • 7 De Amerikanen hebben de traditie grootgemaakt / hebben de traditie van kaartjes sturen uitgebouwd tot een groot (commercieel) feest, waarbij mensen elkaar cadeaus geven.
  • 8 (1) Zij deden rond 14 februari goede zaken met het buitenland; (2) Zij wilden dit succes ook in eigen land uitbreiden.
  • 9 (1) De welvaart nam vanaf het eind van de jaren tachtig behoorlijk toe. (2) De Amerikaanse cultuur kreeg in de jaren negentig een prominente plek in Nederland (en werd daardoor een voorbeeld).

Slide 11 - Tekstslide

  • 10 Nee, zie de laatste zin van de tekst: ‘Uit dezelfde enquête blijkt echter ook dat zelfs degenen die niets gaven, toch stiekem op een kaartje of een bloemetje hoopten – de zwijmelaars!’
  • 11 Alinea 8 is geen ‘echte’ slotalinea: hij bevat geen herhaling/samenvatting of conclusie. Wel sluit de alinea aan bij de inleiding: daar gaat het ook over iemand met een kritische houding ten opzichte van Valentijnsdag.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte?
A
De groep.... steeds groter.
B
Er doen... Valentijnsdag.
C
Het heeft ..... kreeg.
D
Valentijnsdag ....... iedereen.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe ging de opdracht?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Om te bepalen wat de hoofdgedachte is van de tekst ga je ... lezen
A
globaal
B
precies
C
zoekend
D
vragend

Slide 15 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar?
A
Om het onderwerp te vinden, lees je de hele tekst.
B
Het onderwerp beschrijf je in een zin.
C
Het onderwerp is hetzelfde als de titel.
D
Het onderwerp vind je in de eerste alinea.

Slide 16 - Quizvraag

De hoofdgedachte is hetzelfde als het onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag
- maken opdracht 7b
- klaar met opdracht 7b, ga verder met een steropdracht
- je werkt hieraan tot 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
fictie en non-fictie?
A
Non-fictie is verzonnen. Fictie is echt gebeurd.
B
Fictie is verzonnen. Non-fictie is echt gebeurd.
C
Fictie kun je bewijzen. Non-fictie niet.

Slide 21 - Quizvraag

Een voorbeeld van non-fictie is:
A
een strip
B
een krantenbericht
C
een leesboek
D
een soap

Slide 22 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 23 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 24 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 25 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 26 - Quizvraag

Welk doel heb jij als lezer wanneer je fictie leest?
A
Je wilt geïnformeerd worden over een onderwerp.
B
Je wilt je vermaken.

Slide 27 - Quizvraag

Fictie lezen!
Waarom?
Je ontwikkelt 'empathisch vermogen' door:
  • inleven in personages
  • nieuwe situaties
  • andere werelden
  • en je oefent onbewust spelling, formuleren en woordenschat :-)

Slide 28 - Tekstslide