H3 Teksten en intertekstualiteit

H3 Teksten en intertekstualiteit
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Teksten en intertekstualiteit

Slide 1 - Tekstslide

Tekst
Een verzameling woorden die als zodanig circuleert en die de verwachting schept samenhang te vertonen.

Slide 2 - Tekstslide

Autonomie van de tekst
De autonomie van de tekst is een concept in de literatuurwetenschap dat verwijst naar de idee dat een literair werk, zoals een roman, gedicht of toneelstuk, een autonome entiteit is die onafhankelijk van de auteur en de lezer bestaat. Dit betekent dat een tekst op zichzelf betekenisvol en coherent kan zijn zonder dat de intenties van de auteur of de interpretaties van de lezer noodzakelijk zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Medium
het kanaal, het middel waardoor iets (een verhaal) wordt overgebracht.
Elk middel heeft 3 dimensies: het materiele aspect (materiele drager die iets overbrengt), het semiotische aspect (regels of conventies om betekenis te genereren), het sociale aspect (de verspreiding, distributie)

Slide 4 - Tekstslide

Paratekst
para = naast (Gerard Genette)
verzamelterm voor alle stukken tekst die voorkomen naast de auteurstekst als deze in een boekvorm wordt gepresenteerd. 
Elementen die de hoofdtekst vergezellen: flaptekst, colofon, omslag, voetnoten, illustraties, voorwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Langue en Parole
Conventionaliteit van taal: het idee dat taal o.b.v. gewoontes en tradities (conventies) werkt. --> Dat taal niet een natuurlijk gegeven is, maar dat ze alleen werkt dankzij een systeem van ongeschreven regels die voorschrijven hoe je bepaalde klanken kunt combineren om betekenis te produceren.


Slide 6 - Tekstslide

Langue en Parole
Conventionaliteit van taal - Ferdinand Saussure: Hij sprak in dit verband van het arbitraire karakter van het taalteken. Arbitrair --> het feit dat er geen natuurlijk verband is tussen een taalteken en de betekenis hiervan: 
alleen op grond van een conventie (trad. afspraak tussen mensen) betekent het klankbeeld 'boom' een bepaald soort 'plant'. 
semiotiek = tekenleer

Slide 7 - Tekstslide

Langue en Parole
Betekenaar: waarneembaar klankbeeld (boom)
Betekenis: mentale voorstelling of concept (boom)
2e aspect van de taaltheorie van Saussure: zijn idee van taal als een systeem. Talen werken o.b.v. de betekenisvolle verschillen die de taalgebruikers hebben leren maken.

Slide 8 - Tekstslide

Langue en Parole
Saussure maakt een onderscheid tussen de taal als een systeem en taal in de zin van taalgebruik. Wie een taal leert probeert greep te krijgen op de langue: het systeem van regels of afspraken hoe je binnen die taal begrijpelijke dingen kunt zeggen. De langue vormt een verzameling afspraken over welke klankverschillen betekenisvol zijn, over welke klanken in verband staan met welke concepten en over de nuances tussen concepten.

Slide 9 - Tekstslide

Langue en Parole
De taal is er al --> je treedt een bestaand systeem binnen. De taal als systeem gaat vooraf aan de individuele taaluiting (Saussure) en dit betekent dat de taaluitingen van individuele sprekers en schrijvers mede worden vormgegeven door andere mensen. Saussures opvatting over de conventionaliteit: de conclusie is dat een taal meer is dan een transparant communicatiemiddel: het is een medium dat bemiddelt. 

Slide 10 - Tekstslide

Langue en Parole
Een taal leren betekent dus dat je je ook bepaalde denkwijzen en handelingen moet toe-eigenen. 

Slide 11 - Tekstslide

Langue en Parole (gpt)
Ferdinand de Saussure, een Zwitserse taalkundige, introduceerde het onderscheid tussen "Langue" en "Parole" als fundamentele begrippen in de structurele taalkunde. Deze concepten helpen bij het begrijpen van de organisatie en het functioneren van taal. Hier is een uitleg van beide termen:

Slide 12 - Tekstslide

Langue en Parole (gpt)
Langue: Dit verwijst naar de abstracte, systematische en structurele aspecten van een taal. Het is de grammaticale, fonologische, syntactische en semantische structuur van een taal die in de geest van de taalgemeenschap bestaat. De "Langue" vertegenwoordigt de regels en conventies die bepalen hoe een taal moet worden gebruikt om betekenisvolle uitingen te creëren. Het is min of meer het ideale, gestandaardiseerde systeem van een taal.

Slide 13 - Tekstslide

Langue en Parole (gpt)
Parole: Dit verwijst naar het concrete, feitelijke taalgebruik door individuen in specifieke contexten. Het zijn de daadwerkelijke taaluitingen, gesproken of geschreven, die mensen produceren tijdens communicatie. "Parole" varieert van persoon tot persoon en van situatie tot situatie, omdat het afhankelijk is van individuele keuzes, stijl, accent, toon, enzovoort. Het is de concrete manifestatie van de "Langue" in het dagelijks leven.

Slide 14 - Tekstslide

Langue en Parole (gpt)
Het belang van dit onderscheid ligt in het feit dat Saussure benadrukte dat de studie van taal (linguïstiek) zich voornamelijk moet richten op de "Langue" om de algemene structuur van een taal te begrijpen, terwijl de "Parole" een meer individueel en vluchtig niveau van analyse vertegenwoordigt. Door dit onderscheid kunnen taalkundigen zich concentreren op de regels en patronen die inherent zijn aan een taal, ongeacht individuele uitingen.

Slide 15 - Tekstslide

Discours
Michel Foucault ontwikkelde het begrip discours. Discours betekent taal in de afgeleide zin van een vocabulaire waarmee wij de wereld ordenen, interpreteren, bekendmaken. Foucault heeft laten zien dat er voortdurend een machtsstrijd is tussen de verschillende discoursen die in een samenleving actief zijn: wie voert het hoogste woord en wie bepaalt hierdoor welke zienswijzen als normaal worden beschouwd.

Slide 16 - Tekstslide

Discours (gpt)
Michel Foucault, Franse filosoof en theoreticus, introduceerde het begrip "discours" als een centraal concept in zijn werk. Het concept "discours" omvat complexe ideeën over macht, kennis, taal en sociale constructie. Macht en kennis: Foucault stelde dat macht en kennis nauw met elkaar verbonden zijn. Macht wordt uitgeoefend door politieke of economische instellingen, maar ook via kennis. Kennis kan als een vorm van macht fungeren, omdat het bepaalt wat als waarheid wordt geaccepteerd en welke ideeën en praktijken als legitiem worden beschouwd. Discoursen zijn de manieren waarop kennis wordt geproduceerd en verspreid in samenleving.

Slide 17 - Tekstslide

Discours (gpt)
Discours als systemen van uitspraken: Foucault beschouwde discoursen als systemen van uitspraken of verklaringen die bepalen wat gezegd kan worden over een bepaald onderwerp. Deze uitspraken zijn onderhevig aan bepaalde regels en normen binnen een bepaald discours. Discoursen kunnen variëren afhankelijk van het domein of het veld waarin ze opereren, zoals medische discoursen, juridische discoursen, wetenschappelijke discoursen, enzovoort.

Slide 18 - Tekstslide

Discours (gpt)
Historische en sociale constructies: Foucault benadrukte dat discoursen historische en sociale constructies zijn. Ze zijn gevormd door specifieke sociale, culturele en historische omstandigheden en zijn onderhevig aan verandering in de tijd. Wat als waar wordt beschouwd en welke uitspraken als geldig worden beschouwd, kunnen variëren naargelang de tijd en de samenleving.

Slide 19 - Tekstslide

Discours (gpt)
Machtsrelaties: Foucault onderzocht hoe discoursen machtsrelaties weerspiegelen en versterken. Bepaalde uitspraken en kennisclaims kunnen dominant worden in een samenleving en degenen die deze uitspraken beheersen, hebben de controle over wat als legitiem wordt beschouwd. Dit heeft invloed op de manier waarop individuen zichzelf begrijpen en positioneren binnen die samenleving.

Slide 20 - Tekstslide

Discours (gpt)
Subjectvorming: Foucault beweerde dat discoursen een rol spelen in de vorming van subjectiviteit, wat betekent dat ze bepalen hoe individuen zichzelf zien en begrijpen in relatie tot anderen en tot de wereld om hen heen. Discoursen beïnvloeden onze identiteiten, normen, waarden en gedragingen.

Slide 21 - Tekstslide

Esthetiek van de identiteit vs. Esthetiek van de tegenstelling
Joeri Lotman, een invloedrijke semioticus en literatuurwetenschapper, introduceerde het concept van de "esthetiek van de identiteit" en de "esthetiek van de tegenstelling" als benaderingen voor het analyseren van teksten en culturele fenomenen. Hier is een uitleg van deze twee concepten:

Slide 22 - Tekstslide

Esthetiek van de identiteit vs. Esthetiek van de tegenstelling
Esthetiek van de identiteit: Dit concept houdt in dat sommige teksten en culturele uitingen gericht zijn op het bevestigen en versterken van bestaande identiteiten, normen en waarden in een samenleving. Teksten die de esthetiek van de identiteit volgen, bevestigen de heersende sociale orde en proberen vaak traditionele normen te handhaven. Ze kunnen gericht zijn op het presenteren van een uniforme visie op de wereld en het ondersteunen van de bestaande machtsstructuren.

Slide 23 - Tekstslide

Esthetiek van de identiteit vs. Esthetiek van de tegenstelling
Esthetiek van de tegenstelling: In tegenstelling tot de esthetiek van de identiteit, richten sommige teksten en culturele uitingen zich op het creëren van tegenstellingen, uitdagingen en het bevragen van heersende normen. Teksten die de esthetiek van de tegenstelling volgen, kunnen experimenteren met vorm, inhoud en betekenis. Ze dagen bestaande conventies en ideeën uit. Deze benadering kan leiden tot een meer open en dynamische manier van denken, waarbij verschillende perspectieven en standpunten worden verkend.

Slide 24 - Tekstslide

Esthetiek van de identiteit vs. Esthetiek van de tegenstelling
Het belangrijkste idee achter Lotman's concepten is dat teksten en cultuur niet statisch zijn, maar eerder reflecteren en vormgeven aan de voortdurende dialoog tussen identiteit en tegenstelling in een samenleving. Beide benaderingen zijn van waarde voor de literatuur- en cultuurwetenschap, omdat ze verschillende manieren bieden om de complexiteit van teksten en culturele verschijnselen te begrijpen en te analyseren.

Slide 25 - Tekstslide

poetica
Het genre van de poëtica diende om schrijvers te helpen om de regels van de gekozen genres te beheersen. Poëtica was een overzichtswerk waarin men probeerde de regels voor het maken van waardevolle kunst vast te leggen a.d.h.v. een analyse van bestaande modellen. m.n. de grote werken uit de Oudheid.

Slide 26 - Tekstslide

poetica
 verwijst naar de theorie of filosofie van poëzie en literatuur. Het omvat de principes, regels, conventies en esthetische overwegingen die van toepassing zijn op poëzie en literaire werken. Poëtica kan dienen als een gids voor schrijvers en lezers bij het begrijpen en waarderen van literaire teksten. Hier zijn enkele belangrijke aspecten van poëtica:

Slide 27 - Tekstslide

poetica
Definitie van poëzie: Poëtica kan proberen poëzie te definiëren en te onderscheiden van andere vormen van taalgebruik. Dit kan een discussie omvatten over wat poëzie uniek maakt, zoals het gebruik van ritme, metaforen, beelden en andere literaire technieken.

Slide 28 - Tekstslide

poetica
Literaire genres en vormen: Poetica kan zich richten op verschillende literaire genres, zoals epiek, drama, en lyriek, en hoe ze zich onderscheiden in termen van vorm en inhoud.

Slide 29 - Tekstslide

poetica
Stijl en esthetiek: Poetica onderzoekt vaak de esthetische principes die ten grondslag liggen aan literaire werken, inclusief de rol van stijl, beeldspraak, ritme, rijm en andere stilistische elementen.

Slide 30 - Tekstslide

poetica
Doel en functie: Wat is het doel van literatuur en poëzie? Poetica kan nadenken over hoe literaire werken emoties oproepen, reflecteren op de menselijke ervaring of sociale commentaar leveren.
Auteurschap en creativiteit: Poetica kan vragen stellen over de rol van de auteur in het creatieve proces en de mate van vrijheid die een schrijver heeft bij het creëren van literaire werken.

Slide 31 - Tekstslide

poetica
Interpretatie: Hoe moeten literaire werken worden geïnterpreteerd? Poetica kan verschillende benaderingen van literaire analyse verkennen, zoals formele analyse, historische context, psychoanalyse, enz.

Traditie en vernieuwing: Poetica kan zich richten op de relatie tussen traditie en vernieuwing in de literatuur. Hoe breken schrijvers met traditionele conventies, en hoe verankeren ze zich in literaire erfenissen?

Slide 32 - Tekstslide

poetica
Kritiek en evaluatie: Poetica kan ook dienen als een kader voor kritiek en evaluatie van literaire werken. Het helpt lezers begrijpen waarom een bepaald werk als waardevol, belangrijk of innovatief wordt beschouwd.
* Poëtica helpt bij het begrijpen van de complexiteit en diepgang van literaire teksten en draagt bij aan het voortdurende gesprek over literatuur en haar rol in de samenleving.

Slide 33 - Tekstslide

Intertekstualiteit
Julia Kristeva: intertekstualiteit: de manier waarop een individuele tekst in verband met andere teksten staat en zijn betekenis aan deze relatie ontleent. 
Het besef dat elke nieuwe tekst mede mogelijk is gemaakt door EERDERE teksten. Elke schrijver leunt op het werk van zijn voorgangers. 

Slide 34 - Tekstslide

Intertekstualiteit
intertekstualiteit: behelst alle mogelijke relaties tussen een tekst en eerder taalgebruik. 
Intertekstualiteit heeft ook nog een specifiekere betekenis: een nieuwe tekst citeert een eerdere tekst of teksten op de een of andere manier. 
Het culturele leven van de oude tekst wordt hierdoor verlengd.

Slide 35 - Tekstslide

Intertekstualiteit
Bij een allusie neemt tekst verwijzingen op naar een eerdere tekst als onderdeel van de uitwerking van de eigen thematiek. 
- Zo voert Dnte in La divina commedia de Romeinse dichter Vergiullius als personage op. --> eigen werk treedt in de voetsporen van vergiullius.

Slide 36 - Tekstslide

Intertekstualiteit
Bij een creatieve navertelling vertelt een tekst een bekend verhaal na, maar past het aan.
- Zo is Christa Wolfs Kassandra een navertelling vanuit feministisch perspectief van het Oudgriekse verhaal over de vrouw met een profetische gave naar wie niemand wilde luisteren.

Slide 37 - Tekstslide

Intertekstualiteit
Bij pastische volgt een schrijver een eerdere tekst op zo'n manier na dat het eigene van de taal van de pretekst wordt geprofileerd. 
- Charles Palliser schrijft dikke romans die sprekend lijken op de romans van Anthony Trollope

Slide 38 - Tekstslide

Intertekstualiteit
Bij een parodie doet een schrijver een pretekst na op een komische manier. 

Slide 39 - Tekstslide