In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 4.5 Weet je nog?
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Tekstslide
1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands op tafel op bladzijde 151 en ook je schrift.
Slide 2 - Tekstslide
2. Terugblik
Noem eens een aantal klinkers.
Noem eens een aantal medeklinkers.
Slide 3 - Tekstslide
Stam en ik-vorm
Je hebt geleerd dat een werkwoord een doe-woord is. Een werkwoord vertelt je wat iemand/iets doet of wat er gebeurt.
Als je een werkwoord goed wilt schrijven, begin je bij de stam. De stam van het werkwoord is het hele werkwoord zonder -en.Vaak lijkt de stam op de ik-vorm, maar ze zijn niet altijd gelijk!
Slide 4 - Tekstslide
Stam en ik-vorm
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de stam van het werkwoord ''geloven''?
A
geloov-
B
gelov-
C
gelof-
D
geloof-
Slide 6 - Quizvraag
3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- Kun je werkwoorden waarbij de stam eindigt op een t of d goed spellen.
- Kun je werkwoorden waarbij de stam eindigt op een z of v goed spellen.
Slide 7 - Tekstslide
Ik-vorm die eindigt op -d of -t
Bij werkwoorden waarbij de ik-vormeindigt op een -d, schrijf je bij de jij-vorm en de hij-vorm-dt. Als je het uitspreekt, hoor je steeds een t.
ik vind - jij vindt - hij vindt
ik word - jij wordt - hij wordt
Slide 8 - Tekstslide
Ik-vorm die eindigt op -d of -t
Als de ik-vorm eindigt op een -t, schrijf je er nooit een tweede t achter.
ik zet - jij zet - hij zet
ik plet - jij plet - hij plet
Slide 9 - Tekstslide
Stam die eindigt op -z of -v
Sommige medeklinkers worden niet gebruikt aan het eind van een woord. Dit kom je tegen bij werkwoorden.
De laatste letter van de stam verandert dan.
stam eindigt op -z → ik-vorm op -s
stam eindigt op -v → ik-vorm op -f
Slide 10 - Tekstslide
Stam die eindigt op -z of -v
stam eindigt op -z → ik-vorm op -s
stam eindigt op -v → ik-vorm op -f
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de ik-vorm van kijken?
A
kijk
B
kijkt
C
kijken
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van rijden?
A
rij
B
rijd
C
rijdt
D
rijden
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van praten?
A
prat
B
praat
C
praten
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van bukken?
A
bukk
B
bukken
C
buk
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van eten?
A
et
B
eten
C
eet
D
aten
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de ik-vorm van mailen?
A
mail
B
mailt
C
mailen
D
mailtje
Slide 17 - Quizvraag
6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 17, 19 en 21 op blz 152/153/154.