formatieve toets 5 vwo hoofdstuk 4 Zuid-Amerika

Zuid-Amerika
Zuid-Amerika
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Zuid-Amerika
Zuid-Amerika

Slide 1 - Tekstslide

Welke 3 klimaatfactoren spelen een grote rol in Zuid-Amerika?

Slide 2 - Open vraag

Wat is GEEN klimaatfactor?

A
breedteligging
B
hoogteligging
C
natuurlijke plantengroei
D
invloed van zee- en luchtstromen

Slide 3 - Quizvraag

2 beweringen:
1. De loefzijde van een gebergte is droog
2. De loefzijde van een gebergte wordt ook wel regenschaduw genoemd
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 4 - Quizvraag

Selva betekent
A
Het witte woud
B
tropisch regenwoud
C
savanne
D
steppe

Slide 5 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Een Aw-klimaat komt minder vaak voor in Brazilië dan een As-klimaat
2. Een savanneklimaat kent een droge tijd op het moment dat de ITCZ niet aanwezig is in het gebied met dit klimaat
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 6 - Quizvraag

Het hier afgebeelde klimaat
is een ...
A
Af-klimaat
B
Een As-klimaat
C
Aw-klimaat
D
Een Cs-klimaat

Slide 7 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Op 21 maart ligt de ITCZ op het Zuidelijk Halfrond
2. Waar de ITCZ ligt is sprake van een hogedrukgebied
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, bewering 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juist

Slide 8 - Quizvraag

Deze afbeelding hoort bij
A
21 juni
B
21 september
C
21 december

Slide 9 - Quizvraag

Caatinga, ook wel
het 'witte woud' genoemd
in Brazilië kent een
A
Af-klimaat
B
Aw-klimaat
C
BS-klimaat
D
Cf-klimaat

Slide 10 - Quizvraag

Tussen 0 en 30 graden NB
waait volgens deze
afbeelding een
A
ZO-passaat
B
NO-passaat
C
ZW-wind
D
NW-wind

Slide 11 - Quizvraag

Llanos bestaan vooral uit
A
tropisch regenwoud
B
boom-savanne
C
gras-savanne met bomen
D
grasvlakte

Slide 12 - Quizvraag

Een Savanne
A
is een grasvlakte met cactussen en struiken
B
is een grasvlakte met hier en daar bomen
C
is een moerasgebied
D
is een tropisch regenwoud

Slide 13 - Quizvraag

Wat past NIET bij het
begrip mangrovebossen?
A
komen voor in (sub)tropische kustgebieden
B
groeien alleen in brak en zoet water
C
voorkomen dat er land wordt weggespoeld
D
kunnen werken als een natuurlijke golfbreker

Slide 14 - Quizvraag

Verklaar de ligging van de steppegebieden in relatie tot de ligging van het Andesgebergte

Slide 15 - Open vraag

Wat is het regiem van een rivier?
A
De hoeveelheid water dat op een bepaalde plek in een rivier stroomt
B
De plek waar de rivier de zee in stroomt
C
De schommelingen in de waterafvoer door het jaar heen
D
Dat is de naam van de kleur die het water van een rivier heeft

Slide 16 - Quizvraag

Wat is debiet van een rivier?
A
Schommelingen in de waterafvoer van een rivier gedurende een jaar.
B
Totale hoeveelheid water die een rivier afvoert op een bepaalde plek per tijdseenheid.
C
Hoogteverschil per km.
D
Hoge afvoer van een rivier.

Slide 17 - Quizvraag

Gebruik bron 17.
Langs de Juruá, een zijrivier van de Amazone in het westen van Brazilië,
liggen meren met de vorm van een hoefijzer. Deze hoefijzervormige
meren zijn oude meanders van de rivier. De vier meren die in bron 17 zijn
aangegeven, zijn niet even oud.
2p 24 Noteer de letters van deze vier hoefijzervormige meren van oud naar jong
op je antwoordblad.

Slide 18 - Open vraag

Gebruik bron 18 en het kaartenkatern.
In Brazilië liggen stuwdammen niet in de Amazone zelf, maar in zijrivieren
van de Amazone.
2p 25 Geef twee fysisch-geografische oorzaken waardoor in de Amazone zelf
geen stuwdammen zijn aangelegd.

Slide 19 - Open vraag

Welke antwoord past bij het Guyana- en het Braziliaanse Schild?
A
het bestaat uit oceanische korst
B
het bestaat uit continentale korst
C
de korst wordt regelmatig 'gerecycled'
D
het bestaat uit relatief jonge gesteenten

Slide 20 - Quizvraag

Ertsaders ontstaan doordat, wanneer het magma opstijgt,
A
afhankelijk van de temperatuur en het stollingspunt van een erts ze bij elkaar 'gaan zitten'
B
het ene erts sneller opstijgt dan het andere
C
er een vulkaanuitbarsting komt waarbij ertsen vrijkomen

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor soort mijnbouw is dit?
A
Dagbouw
B
Schachtbouw
C
Boring

Slide 22 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Ertsaders komen vooral in plooiingsgebergten voor
2. Dagbouw van ertsen is soms mogelijk doordat er veel erosie heeft plaatsgevonden in een gebergte
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 23 - Quizvraag

Steenkool en aardolie- en aardgasvelden vind je vaak in een continentaal plat. Een voorbeeld van waar je dit aantreft is :
A
langs de westkant van het Andesgebergte
B
in de lage delen van het Amazonegebied
C
ondiepe kustgebieden van Brazilië en Argentinië
D
in de zogenaamde Altiplano

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een hoogvlakte?
A
een gebied op een hoogte van 500 m
B
een vlak gebied op een hoogte van 500 m
C
een vlak of zachtgolvend gebied op een hoogte van meer dan 500 m
D
een vlak of zachtgolvend gebied op een hoogte van minder dan 500 m

Slide 25 - Quizvraag

Bij de vorming van het Andesgebergte ontstond aan de .............van het gebergte een zogenaamd voorlandbekken.
A
noordkant
B
zuidkant
C
westkant
D
oostkant

Slide 26 - Quizvraag

Waarom noemen we de oostelijke rand van Zuid-Amerika een passieve continentrand?
A
Omdat daar de breuken liggen en aardbevingen plaatsvinden.
B
Er vindt daar geen vulkanisme of breukvorming plaats.

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn latifundia?
A
Kleine landbouwbedrijven
B
voedselgewassen
C
Zeer grote landbouwbedrijven
D
tropische boomloze grasvlakte

Slide 28 - Quizvraag

Welk begrip hoort niet in het rijtje?
A
Duale economie
B
Cashcrop
C
Agribusiness
D
Export

Slide 29 - Quizvraag

Importsubstitutie houdt in dat
A
een land zich steeds meer gaat richten op het importeren van goederen
B
een land producten zelf gaat maken ipv deze te importeren
C
in plaats van import nu voor export werd gekozen
D
een land gaat andere producten importeren om minder afhankelijk te worden

Slide 30 - Quizvraag

Het begrip economisch dualisme past het best bij
A
importsubstitutie
B
fragmentarische modernisering
C
dé-agrarisatie
D
tertiairisering

Slide 31 - Quizvraag

Als de Gini coëfficient bijna 1 is, dan kan je stellen dat
A
Het inkomen goed is verdeeld
B
Het inkomen erg slecht is verdeeld
C
Het inkomen matig is verdeeld

Slide 32 - Quizvraag

Welk woord hoort bij deze definitie:
Het verwerven van landbouwgrond in armere landen door kolonisten, investeerders en grote prodcutiebedrijven waarbij de plaatselijke bevolking gedongen wordt zijn land af te staan.
A
Landgrabbing
B
Handelsbalans
C
Deagrarisatie
D
Tertiairisering

Slide 33 - Quizvraag

2 beweringen:
1. De UNASUR is ontstaan door een fusie van de MERCOSUR en de Andesgemeenschap
2. De MERCOSUR is een unie van 12 Zuid-Amerikaanse naties die op politiek en economisch gebied samenwerken
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, bewering 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juist

Slide 34 - Quizvraag

Welke landen horen bij de BRICSMIT-landen?

Slide 35 - Open vraag

Gebruik bron 14.
Brazilië heeft kenmerken die typerend zijn voor perifere landen, maar ook
kenmerken die typerend zijn voor centrumlanden.
2p 19 Geef met bron 14 een kenmerk van Brazilië dat
- typerend is voor een perifeer land;
- typerend is voor een centrumland.

Slide 36 - Open vraag

Noteer twee risico's van een eenzijdig exportpakket

Slide 37 - Open vraag

2 beweringen:
1. Door fotosynthese wordt CO2 opgenomen in het tropisch regenwoud waardoor het broeikaseffect wordt versterkt
2. Door verdamping, transpiratie en wolkenvorming houdt Amazonia een groot gebied vochtig en relatief koel

A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, bewering 2 onjuist
D
bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juist

Slide 38 - Quizvraag

Het begrip bevolkingsdruk heeft vooral te maken met
A
bevolkingsparticipatie
B
draagkracht
C
immigratie
D
armoedegrens

Slide 39 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van landdegradatie?
A
Verwoestijning
B
Ontbossing
C
Verzilting
D
Druppelirrigatie

Slide 40 - Quizvraag

Noteer drie functies die Amazonia heeft
bekeken vanuit 3 verschillende dimensies

Slide 41 - Open vraag

Het begrip dat het beste
bij de afbeelding past is
A
plantages
B
ontbossing
C
landgrabbing
D
aanleg infrastructuur

Slide 42 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Wanneer je in een land de regionale ongelijkheid zichtbaar wil maken op een kaart, dan moet je gebruik maken van het BRP/hoofd
2. Wanneer je de regionale ongelijkheid binnen Zuid-Amerika zichtbaar wil maken, dan gebruik je het BBP/hoofd

A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 43 - Quizvraag

Hoeveel % van het totale
inkomen werd in 2002 (grijze lijn) door
80% van de bevolking verdiend?
A
30%
B
60%
C
80%

Slide 44 - Quizvraag

Beschrijf het belang van Amazonia
per dimensie in 1 zin.
Beschrijf de volgende dimensies: ecologische, politieke, sociaal-culturele en fysische dimensie

Slide 45 - Open vraag

Gebruik bron 15.
Stelling: Brazilië zal in 2040 gestegen zijn naar de top vijf van landen met
het hoogste bnp ter wereld.
3p 20 Beargumenteer deze stelling in twee stappen.
Geef ook een argument tegen deze stelling.

Slide 46 - Open vraag

Gebruik bron 18 en het kaartenkatern.
De mascotte van het wereldkampioenschap voetbal was het met
uitsterven bedreigde driebandgordeldier. In het landschap waar dit dier
leeft, worden meerdere zeldzame diersoorten met uitsterven bedreigd.
Leg uit dat in dit landschap diersoorten met uitsterven worden bedreigd.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 47 - Open vraag

Wat is risicoperceptie?
A
Een plan om een ramp te voorkomen
B
Een plan om de gevolgen van de ramp te beperken
C
De inschatting van mensen op een ramp
D
De evacuatie van mensen na een ramp

Slide 48 - Quizvraag

Wat is het doel van Hazard management?

Slide 49 - Open vraag

Op welke vier factoren kun je insteken met hazard management?

Slide 50 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een milieuramp en een natuurramp?

Slide 51 - Open vraag

Maak een vergelijking tussen Zuid-Amerika en sub-Sahara Afrika op basis van de volgende dimensies: economisch, demografisch, sociaal cultureel, politiek en fysisch.

Slide 52 - Open vraag