Welk woord kan hier staan?
Jij drinkt koffie ... ik drink thee.
Wil je koffie ... wil je thee?
Ik drink nooit koffie, ... ik vind het niet lekker.
Ik drink nooit koffie, ... ik het niet lekker vind.
Ik drink wel melk, ... ik vind het niet zo lekker.
Het is 13:30 uur, ... ik ben vrij.