Woe 16-02-2022 K4.2 keuzevoorzetsels

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

HA3E
Mittwoch, 16 Februar 2022

Slide 2 - Tekstslide

Was werden wir heute machen?
Wat gaan we vandaag doen?
  • Weektaak
  • Herhaling keuzevoorzetsels
  • Neu: keuzevoorzetsels 3e naamval
  • Aufgaben (opdrachten)

Slide 3 - Tekstslide

Weektaak
 maken Kapitel 4, Lektion 1 --> Aufgabe: 3, 9, 10, 11, 12, 13

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik B

Keuzevoorzetsels

3e of 4e naamval

Slide 5 - Tekstslide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: rust/toestand (zich bevinden, ergens zijn)
                        vragen: NL: waar?        D:wo? 
Wo bist du? --> Ich bin in der Schule

4e naamval: beweging van A-B/richting (ergens komen)
                        vragen: NL: waarheen?      D: wohin?
Wohin gehst du? --> Ich gehe in die Schule

Bv.:  
  • Auf dem Tisch steht eine schöne Vase.
  • Er fuhr den Wagen in die Garage.

Slide 6 - Tekstslide

3e naamval
1. sein (zijn)
2. sitzen (zitten)
3. stehen (staan)
4. liegen (liggen)
5. hängen (hangen)
1. gehen (gaan/lopen)
   fahren (gaan/rijden)
2. sich setzen (gaan zitten)
3. stellen (zetten)
    sich stellen (gaan staan)
4. legen (leggen)
    sich legen (gaan liggen)
5. hängen ((iets) ophangen)
4e naamval

Slide 7 - Tekstslide

Was weißt du noch?

Über:
de keuzevoorzetsels 3e/4e naamval

 Fragen


Slide 8 - Tekstslide

Vor unserer Schule liegt ein Fußballstadion.
A
wo, 3e naamval
B
wohin, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 9 - Quizvraag

Morgen fahren wir an den Strand.
A
wo, 3e naamval
B
wohin, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 10 - Quizvraag

Die Lampe hängt an der Decke

A
wo, 3e naamval
B
wohin, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 11 - Quizvraag

Ich hänge das Poster über die Tür.
A
wo, 3e naamval
B
wohin, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 12 - Quizvraag

Er steht neben seinem Vater.
A
wo, 3e naamval
B
wohin, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 13 - Quizvraag

Das Postamt liegt neben der Kirche.
A
wo, 3e naamval
B
wohin, 3e naamval
C
wohin, 3e naamval
D
wohin, 4e naamval

Slide 14 - Quizvraag

Grammatik C

Keuzevoorzetsels

3e naamval

Slide 15 - Tekstslide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
Als je kant aangeven WANNEER (wann) er iets gebeurt, zorgen

an, in, vor, zwischen voor een 3e naamval.
Bv.
In einer Woche wird es hier wieder das Filmfest geben.

Vor allem am Abend ist es dann sehr gemütlich.

Slide 16 - Tekstslide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: waar (wo)                      rust/toestand
                        wanneer (wann) bij an, in, vor, zwischen

4e naamval: waarheen (wohin)      verplaatsing

Slide 17 - Tekstslide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
WeektaakKapitel 4, Lektion 2 Aufgabe: 1, 10, 11             

  • Wie (hoe)? Boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, boek, docent
  • Zeit (tijd)? tot 14:35
  • Fertig (klaar)? Leren voor so K4




An die Arbeit!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide