les 22/5: stijlfiguren herhalen

Aan het eind van deze week:
- weet je wat verschillende stijlfiguren zijn;
- kun je verschillende vormen van metonymie herkennen, begrijpen en gebruiken;
- ken je het verschil tussen een pleonasme en een tautologie.

Vandaag: stijlfiguren van H1 en H2 herhalen!

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- weet je wat verschillende stijlfiguren zijn;
- kun je verschillende vormen van metonymie herkennen, begrijpen en gebruiken;
- ken je het verschil tussen een pleonasme en een tautologie.

Vandaag: stijlfiguren van H1 en H2 herhalen!

Slide 1 - Tekstslide

Stijlfiguren
herhaling
– Plus geeft meer, veel meer.
tegenstelling
– Vierkant in de fles, rond op de tong (reclame van jeneverproducent)
opsomming
– Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder (uit een liedtekst van Ramses Shaffy)
Bijzondere opsommingen:
de drieslag = een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen: 
– Bloed, zweet en tranen
de climax, een steeds sterker wordende reeks: 
– Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste 
de omgekeerde climax, een steeds zwakker wordende reeks: 
– Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed eigenlijk.

Slide 2 - Tekstslide

Stijlfiguren
hyperbool
- Als je overdrijft. 
We hebben ons kapot gelachen; je bedoelt: We hebben enorm gelachen.
understatement
- Als je iets afzwakt. Je zegt dat iets minder mooi, groot, belangrijk is dan in werkelijkheid. 
Lieke Martens kan wel een aardig balletje trappen; je bedoelt: Zij is een geweldige voetbalster.
eufemisme
- Je zegt iets zo dat het als minder erg of hard overkomt. Dat doe je dan om een pijnlijke situatie te verzachten en om te voorkomen dat je iemand kwetst. 
Hij gaat creatief om met de waarheid; je bedoelt: Hij liegt.

Slide 3 - Tekstslide

Welk stijlfiguur is dit?
A
climax
B
opsomming
C
tegenstelling (antithese)
D
drieslag

Slide 4 - Quizvraag

Welke stijlfiguur?
A
tegenstelling
B
herhaling
C
eufemisme
D
climax

Slide 5 - Quizvraag

Benoem de stijlfiguur
1. De fans gingen compleet uit hun dak toen Adele het podium betrad.
2. Vroeger was Frans slank, maar nu is hij weldoorvoed.
3. Game jij tien uur per dag? Dat is aardig wat.
4. Tijdens de eerste les NL, werden we doodgegooid met huiswerk.
eufemisme
understate-ment
hyperbool

Slide 6 - Sleepvraag

Deze stijlfiguur gebruik je om minder hard over te komen.
Deze stijlfiguur gebruik je om iets af te zwakken.
Deze stijlfiguur gebruik je als je overdrijft.
Hierbij is sprake van een steeds zwakker wordende reeks
Hyberbool
Eufemisme
Omgekeerde climax
Understatement

Slide 7 - Sleepvraag

Van welk stijlfiguur is dit een voorbeeld?

A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Opsomming

Slide 8 - Quizvraag

Van welk stijlfiguur is dit een voorbeeld?

A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 9 - Quizvraag

Climax
Anti-Climax
Een stijlfiguur, waarbij in een opsomming de betekenissen in kracht afnemen.
Een stijlfiguur, waarbij in een opsomming de betekenissen in kracht toenemen.

Slide 10 - Sleepvraag

Bespreken
Woordenschat H2: opdracht 2

Slide 11 - Tekstslide

Weet je nu:
-  wat de verschillende stijlfiguren van woordenschat H1 en H2 zijn en hoe je deze herkent? 
- wat het verschil is tussen een pleonasme en een tautologie? 
- hoe je verschillende vormen van metonymie herkent en gebruikt? 
Huiswerk
Woordenschat H3 (blz. 92 en 93)
 Opdracht 1 + 2 
Woordenschat H4 (blz. 126 en 127)
Opdracht 1 + 2

Slide 12 - Tekstslide