26-2-2025: stijlfiguren + beeldspraak

Aan het eind van deze week:
- Ken je de stijlfiguren eufemisme, ironie, understatement en sarcasme. 
- weet je wat metonymie en synesthesie zijn. 

Open je boek op bladzijde 94.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- Ken je de stijlfiguren eufemisme, ironie, understatement en sarcasme. 
- weet je wat metonymie en synesthesie zijn. 

Open je boek op bladzijde 94.

Slide 1 - Tekstslide

Ironie
De schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt. 
– "Geweldig hoor, die drie voor je toets!"
– "Fijn, al die moddersporen op de schone vloer!"

Zelf gebruik je vast ook weleens ironie. Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoticon achter.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Sarcasme
Sarcasme is een stijlfiguur dat heel dicht bij ironie ligt.
Er is een verschil tussen sarcasme en ironie. Sarcasme is harde, bijtende spot, bedoeld om te kwetsen en ironie is milde spot.

Slide 4 - Tekstslide

Sarcasme
Harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.
  • Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld.
  • Wat een geweldige jongens, om iemand die al op de grond ligt te trappen en te slaan. 

Slide 5 - Tekstslide

Verschil ironie en sarcasme

Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.
Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!


Geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme.
Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om
de bedoeling van de spreker!

Slide 6 - Tekstslide

Welk stijlfiguur is dit?
A
climax
B
opsomming
C
tegenstelling (antithese)
D
drieslag

Slide 7 - Quizvraag

Welke stijlfiguur?
A
tegenstelling
B
herhaling
C
eufemisme
D
climax

Slide 8 - Quizvraag

Benoem de stijlfiguur
1. De fans gingen compleet uit hun dak toen Adele het podium betrad.
2. Vroeger was Frans slank, maar nu is hij weldoorvoed.
3. Game jij tien uur per dag? Dat is aardig wat.
4. Tijdens de eerste les NL, werden we doodgegooid met huiswerk.
eufemisme
understate-ment
hyperbool

Slide 9 - Sleepvraag

Deze stijlfiguur gebruik je om minder hard over te komen.
Deze stijlfiguur gebruik je om iets af te zwakken.
Deze stijlfiguur gebruik je als je overdrijft.
Hierbij is sprake van een steeds zwakker wordende reeks
Hyberbool
Eufemisme
Omgekeerde climax
Understatement

Slide 10 - Sleepvraag

Van welk stijlfiguur is dit een voorbeeld?

A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Opsomming

Slide 11 - Quizvraag

Van welk stijlfiguur is dit een voorbeeld?

A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 12 - Quizvraag

Climax
Anti-Climax
Een stijlfiguur, waarbij in een opsomming de betekenissen in kracht afnemen.
Een stijlfiguur, waarbij in een opsomming de betekenissen in kracht toenemen.

Slide 13 - Sleepvraag

Beeldspraak
Let op: beeldspraak is iets anders dan een stijlfiguur!

Vergelijking: twee dingen worden naast elkaar gezet
Zijn buik lijkt wel een luchtballon
Metafoor: Object van de vergelijking wordt vervangen door een beeld
Mijn vader is een boom van een kerel. 
Personificatie: Voorwerpen krijgen menselijke eigenschappen
De tuin snakt naar regen. 

Slide 14 - Tekstslide

Metonymie
Metonymie is een vorm van beeldspraak.

Metonymie: als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. Dat woord roept datgene wat je bedoelt als het ware op.
  • koppen tellen, terwijl je bedoelt: ‘mensen tellen’. In plaats van het ‘geheel’ (mens) noem je een onderdeel (kop). 

Slide 15 - Tekstslide

Metoniem
Stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde, iets anders wordt genoemd:
-Nederland won met 2-0.  (i.p.v. het Nederlandse elftal)
-Doe mij nog maar een bakkie.  (i.p.v. kopje koffie)
-Mijn oma heeft een Van Gogh in huis hangen. (i.p.v. een schilderij van Vincent van Gogh)

Slide 16 - Tekstslide

Metonymie

Slide 17 - Tekstslide

Verschil metafoor/metoniem
- Metafoor: Je vervangt de werkelijkheid door een beeld; er lijkt in eerste 
                         instantie geen verband tussen deze twee te zijn.
                     Bijv.: Over langzaam rijdende auto voor je: Wat een trage slak.

- Metoniem: Er is een verband tussen werkelijkheid en beeld.
                   Bijv.: Over een kopje koffie: Mag ik nog een bakkie?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

voorbeeld synesthesie
koude blik : koud: voelen - blik: kijken

Schreeuwende kleuren
De zoete geur van succes.
Bittere woorden
Warme stem.

Slide 20 - Tekstslide

Weet je nu: 
- Wat de verschillende stijlfiguren zijn en hoe je deze kunt herkennen? 
- Wat metonymie en sysesthesie zijn? 











Huiswerk: 
Taal paragraaf 2: Stijl
Bladzijde 94 en 95
  • Opdracht 1 + 2 + 3
Taal paragraaf 5: Beeldspraak
Bladzijde 100 
  • Opdracht 1 + 2

Slide 21 - Tekstslide