Didactiek 3.7.

Didactiek 3.7.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Didactiek 3.7.

Slide 1 - Tekstslide

Mededeling
  • Kennistoets 2D: Maandag 3 april 11:45, lokaal 2A06.
  • Kennistoets 2A: Neemt Wendy af. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 3.5.
  • De student weet wat reflecteren betekent
  • De student kan benoemen wat goed ging en wat fout ging bij een activiteit op de stage
  • De student maakt kennis met 2 modellen van reflecteren: reflectiemodel Korthagen en STARRT methode (komt in het 3e jaar nogmaals aan bod) 






Paragraaf 7.2.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Reflecteren
=Terugkijken op een situatie
  • Vanuit verschillende invalshoeken
  • Je leert wat je anders kan doen
  • Je leert wat je juist heel goed hebt gedaan!

Slide 6 - Tekstslide

  • Reflectiemodel van Korthagen
  • STARR-methode 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht
Kies een van de 2 reflectiemodellen
  • Teken op een A4 vel een van de reflectiemodellen over.
  • Bedenk voor jezelf een situatie vanuit je stage waar je over wilt reflecteren.
  • Schrijf iedere stap in je reflectie uit. 

Bespreek daarna je reflectie met je buurman / buurvrouw

Slide 8 - Tekstslide

Ik kies het reflectiemodel van...
STARR-methode
Korthagen

Slide 9 - Poll

Bespreek je reflectie
Bespreek je reflectieverslag met je buurman / buurvrouw:
  • Vertel wat je ervan hebt geleerd.
  • Welke kwaliteiten je van jezelf hebt leren kennen.
  • Wat je in een volgende situatie anders zou doen. 

Slide 10 - Tekstslide

Eindopdracht
  • Beschrijf wat je lastig vindt aan het reflecteren.
  • Upload een foto van je reflectieverslag.
  • Beschrijf waar je gekozen reflectiemodel je in helpt bij het reflecteren. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Om sensitief responsief te kunnen toepassen, moet je ..... beschikken.
A
Autonomie
B
Positief zelfbeeld
C
inlevingsvermogen
D
relatie

Slide 13 - Quizvraag

Sensitieve responsiviteit houdt in dat je emoties van iemand anders herkent.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat valt er onder het begrip creativiteit? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Omzetten van je gevoelens in iets tastbaars
B
out of the box denken
C
taalontwikkeling
D
Oplossingsgericht denken

Slide 15 - Quizvraag

De denksleutels stimuleren ... (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Cognitieve ontwikkeling
B
Creatieve ontwikkeling
C
Sociaal-emotionele ontwikkeling
D
Motorische ontwikkeling

Slide 16 - Quizvraag

t/m jong basisschool dient het buitenspelen vooral om het volgende ontwikkelingsgebied te stimuleren ...
A
Cognitieve ontwikkeling
B
Creatieve ontwikkeling
C
Sociaal-emotionele ontwikkeling
D
Motorische ontwikkeling

Slide 17 - Quizvraag

Vanaf oud basisschool dient het buitenspelen vooral om het volgende ontwikkelingsgebied te stimuleren ...
A
Cognitieve ontwikkeling
B
Creatieve ontwikkeling
C
Sociaal-emotionele ontwikkeling
D
Motorische ontwikkeling

Slide 18 - Quizvraag

Een dreumes hoort moeder eten roepen en loopt naar de eettafel.
A
Receptieve woordenschat
B
Productieve woordenschat

Slide 19 - Quizvraag

Een peuter roept 'slapen' omdat hij/zij moe is.
A
Receptieve woordenschat
B
Productieve woordenschat

Slide 20 - Quizvraag

Je raakt afgeleid in de les doordat er medestudenten door heen praten. Deze zin hoort bij het begrip ...
A
Interne ruis
B
Externe ruis

Slide 21 - Quizvraag

In het 3G model is het belangrijk dat je feedback geeft middels de wij-boodschap
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Feedback geef je gericht op het gedrag, niet op een persoon
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Door te reflecteren leer je wat je sterke kanten zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Extra uitleg les 3 & 4
Les 3 Bewegend onderwijs                      Les 4 Taalontwikkeling
- Paragraaf 4.3.                                               - Paragraaf  3.2.

Slide 25 - Tekstslide