Thema 1: Herhaling

Biologie 4 HAVO


Herhalen Thema 1 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Biologie 4 HAVO


Herhalen Thema 1 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- Oefenvragen thema 1
- Herhalen van de stof
- Toetsvraag oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Is het sterven van de bonenplant het einde van de levenscyclus?
En het einde van de levensloop?

A
Alleen van de levenscyclus.
B
Alleen van de levensloop.
C
Zowel van de levenscyclus als van de levensloop.

Slide 3 - Quizvraag

Levensloop en levenscyclus
  • elk individu heeft een eigen levensloop. 
  • die start met de geboorte en eindigt met de dood.
  • Elk organisme gaat dood maar de soort blijft bestaan. door de nakomelingen. Dit noem je de levenscyclus

Slide 4 - Tekstslide

Koppel de juiste organisatieniveaus aan de voorbeelden.
Molecuul
Organel
Cel
Weefsel
Mitochondriën
Vetcellen
Spierweefsel
ATP
Vet

Slide 5 - Sleepvraag

Organisatieniveaus

Slide 6 - Tekstslide

Het organisatieniveau wat de
afbeelding laat zien is......?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 7 - Quizvraag

Welk organisatieniveau van biologie zie je hier?
A
Organisme
B
Cel
C
Weefsel
D
Molecuul

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer de bloedsomloop stil valt, kan het hart door de verpleegkundige worden gereanimeerd. Een menselijk hart bestaat uit verschillende weefsels. Hieronder staan de twee eigenschappen van een menselijk hart.
1. Het hart pompt bloed rond
2. Het hart bestaat uit cellen

A
geen van beiden
B
alleen eigenschap 1
C
alleen eigenschap 2
D
beiden eigenschappen

Slide 9 - Quizvraag

Elysia chlorotica, een dier met fotosynthese
Van de groengekleurde zeeslak Elysia chlorotica is bekend dat hij chloroplasten “steelt” van de algen die hij tijdens zijn jeugd eet. In de eerste twee weken van zijn bestaan eet de dan nog bruine slak de alg Vaucheria litorea. In plaats van dit organisme te verteren, zuigt de slak de chloroplasten uit deze alg en neemt deze organellen op in zijn eigen cellen. In microscopische preparaten lijken de cellen van de zeeslak na het opnemen van de chloroplasten op de cellen van de algen.
Noteer één kenmerken waardoor de cellen van de zeeslak na het opnemen van de chloroplasten te onderscheiden zijn van cellen van de algen.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide


Wat is onderdeel F ?
A
Ruw endoplasmatisch reticulum
B
Glad endoplasmatisch reticulum
C
Golgisysteem
D
Transportblaasje

Slide 12 - Quizvraag

Eeltvorming op de huid is een natuurlijk fenomeen en wordt onder andere veroorzaakt door de afzetting van keratine op de huid. Keratine is een taai , onoplosbaar eiwit dat de epidermiscellen (cellen op de buitenlaag van de huid) uitscheiden.
Leg in eigen woorden uit hoe keratine wordt afgezet op de huid.

Slide 13 - Open vraag

Celkern
  • Ligt in het cytoplasma
  • Omgeven door een kernmembraan met daarin:
    - kernporiën
    - kernplasma
    - chromosomen 
    - kernlichaam (nucleolus)

Slide 14 - Tekstslide

Celkern
  • Functie: 
    - Beschermen én in stand houden van chromosomen
    - Gen-expressie:
    Genen aanzetten door signaal te maken

Slide 15 - Tekstslide

Endoplasmatisch reticulum
  • Netwerk van membranen
  • Om de celkern heen gevouwen
  • 2 types
       - Ruw ER
       - Glad ER

Slide 16 - Tekstslide

Ruw ER
  • Bevat ribosomen (afgebeeld
    als puntjes)
  • Ribosomen maken de eiwitten
    geven de eiwitten af in holte 
    van membraan

Slide 17 - Tekstslide

Glad ER
  • Geen ribosomen
  • Stopt eiwitten in blaasjes

Slide 18 - Tekstslide

Golgi systeem
  • Ligt naast ER
  • Neemt de blaasjes met
    eiwit afgesnoerd van het
    ruwe ER op.
  • Geeft eiwitten hun uiteindelijke vorm en stopt ze weer in blaasjes

Slide 19 - Tekstslide

Koppel de begrippen
ATP
Golgi
DNA
Mitochondrien
Ribosoom
GER
Powerhouse van de cel
Bevat recept voor eiwit
Geeft het eiwit z'n vorm
Maakt het eiwit
Batterij van de cel
Stopt ongevouwen eiwit in blaasjes

Slide 20 - Sleepvraag


A
Exocytose
B
Pericytose
C
Fagocytose
D
Endocytose

Slide 21 - Quizvraag

Endosytose vs Exosytose
Endocytose, Exocytose

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit waarom een infuus altijd 0,9 % NaCl bevatten en waarom dit geen gedestilleerd water kan zijn.

Slide 23 - Open vraag

Osmose in dierlijke cellen

Slide 24 - Tekstslide

osmose dierlijke cel

Slide 25 - Tekstslide

Waar gaat het water heen
A
Uit de cel
B
In de cel
C
Het is in osmostisch evenwicht dus blijft zo

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

In exp. 1 en 3 wordt gedestilleerd water toegevoegd met een lagere osmotische waarde dan in de cel. D.m.v. osmose zal er een hypotone situatie ontstaan waarin water de cel in gaat. Leverweefsel is dierlijk en heeft dus geen celwand, dus zal uiteindelijk knappen. Bladweefsel is plantaardig, en de celwand zal voor turgor zorgen. 

Slide 28 - Tekstslide

Celmembraan
- Omgeven van de cel
- Selectief selecteren van stoffen
die wel of niet de cel in mogen
- Continu in beweging
- Bestaat uit dubbellaag van
fosfolipiden

Slide 29 - Tekstslide

Transport van glucose

Glucose kan via transportenzymen door celmembranen heen worden getransporteerd. Bij actief transport kost dit energie, bij passief transport niet.
Waardoor kost actief transport van glucose wel energie? (1 punt)

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

De turgor in de plant kan .....1.......worden,
als uit een plant ......2......water verdampt.

A
1 = laag 2=weinig
B
1=laag 2=veel

Slide 33 - Quizvraag

Natuurwetenschappelijk onderzoek
Probleemstelling
Hypothese
Benodigdheden
Werkwijze
Resultaten
Conclusie
Discussie

Slide 34 - Tekstslide

Natuurwetenschappelijk onderzoek

bestaat uit verschillende fasen (zie figuur)

Slide 35 - Tekstslide


A
Conclusie
B
Hypothese
C
Probleemstelling (onderzoeksvraag)
D
Verklaring

Slide 36 - Quizvraag

1. Groep leerlingen leren 50 woordjes zonder muziek
2. Groep leerlingen leren 50 woordjes met muziek

Welke uitspraak is waar?
A
Groep 1 = controlegroep Groep 2 = controlegroep
B
Groep 1 = testgroep Groep 2 = controlegroep
C
Groep 1 = controlegroep Groep 2 = testgroep
D
Groep 1 = testgroep Groep 2 = testgroep

Slide 37 - Quizvraag

Ontwerp een controlegroep voor dit experiment. Wat moet hier mee gebeuren?

Slide 38 - Open vraag