Hst4_de arbeidsmarkt

Hst4_de arbeidsmarkt
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hst4_de arbeidsmarkt

Slide 1 - Tekstslide

Agenda les
  • Uitleg par 4.1 en 4.2 arbeidsmarkt
  • Opdracht
  • Zelf aan de slag
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

4.2 Productiefactor arbeid
Arbeidsmarkt
Aanbod arbeid= Beroepsbevolking
Ophalen voorkennis

Slide 3 - Tekstslide

Vraag naar arbeid
Formule werkgelegenheid

Slide 4 - Tekstslide

De arbeidsmarkt

Slide 5 - Tekstslide

2 soorten werkloosheid
  • Conjuncturele werkloosheid 
  • Structurele werkloosheid

Slide 6 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid

Slide 7 - Tekstslide

Structurele werkloosheid = 4.2.2
= Natuurlijke werkloosheid 
= percentage beroepsbevolking 

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4.1 blz 45 a en b
timer
3:00

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 4.2a Is het verband tussen BBP en de werkgelegenheid in het algemeen positief of negatief? Leg het antwoord uit met behulp van fig. 4.2
timer
3:00

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord 4.2a
Positief. Tussen 2005 en 2019 stijgt het BBP en stijgt ook de werkgelegenheid omdat er in het algemeen meer werknemers nodig zijn als de productie toeneemt.

Slide 11 - Tekstslide

In de periode na 2015 groeit het BBP sterker dan de werkgelegenheid.

Opdracht 4.2b Leg hoe dat mogelijk is.
timer
2:00

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord 4.2b
Als de arbeidsproductiviteit stijgt, zal het BBP sterker stijgen dan het aantal werkenden, omdat een deel van de productiestijging door de gestegen productie per werknemer wordt opgevangen. Voor dat deel zijn dan geen extra werkenden nodig.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 4.2 c
Opdracht 4.2c Leg uit dat een stijging van het BBP zowel een oorzaak als een gevolg kan zijn van een stijging van de werkgelegenheid.
timer
3:00

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord 4.2c
Oorzaak: als het BBP stijgt zijn er meer werkenden nodig om die productiestijging te realiseren (bij minder sterk stijgende arbeidsproductiviteit).
Gevolg: als de werkgelegenheid stijgt, verdienen meer mensen een arbeidsinkomen, waarmee zij extra bestedingen kunnen doen, die leiden tot een (verdere) stijging van de productie en dus tot een stijging van het BBP. 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 4.2d Leg uit hoe het kan dat in fig 4.2 in verschillende jaren de arbeidsvraag sterker groeit dan de werkgelegenheid
timer
2:00

Slide 16 - Tekstslide

Antwoord 4.2d
De vraag naar arbeid bestaat uit de werkgelegenheid en de vacatures. Als de vraag naar arbeid harder stijgt dan de werkgelegenheid, betekent dat er vacatures open blijven staan.

Slide 17 - Tekstslide

Opdr. 4.4a Is de output gap positief of negatief? Baseer het antwoord uitsluitend op fig 4.3
timer
3:00

Slide 18 - Tekstslide

Antwoord 4.4a
Negatief.
Outputgap= werkelijke productie- potentiële productie
Teken stippellijn bij 2014
De vraag naar arbeid is laag, dus zal ook het werkelijk BBP laag zijn, lager dan de potentiële BBP. 

Slide 19 - Tekstslide

Opdr. 4.4b Is de NL arbeidsmarkt in de periode 2008-2014 verruimd of verkrapt? Le het antwoord uit met behulp van fig 4.3
timer
3:00

Slide 20 - Tekstslide

Antwoord 4.4b
Verruimd.
Teken stippellijn bij 2008 en 2014
De vraag naar arbeid komt steeds verder onder het aanbod van arbeid te liggen.

Slide 21 - Tekstslide

Opdr. 4.4c Neemt de conjuncturele werkloosheid toe of af in de periode 2008-2014? Leg het antwoord uit.
timer
3:00

Slide 22 - Tekstslide

Antwoord 4.4c
Conjuncturele werkloosheid neemt toe tussen 2008 en 2014.
De lage bestedingen zijn de oorzaak van de lage vraag naar arbeid en daarmee van de steeds hogere conjuncturele werkloosheid.

Slide 23 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak opdracht 4.4 af
Lees paragraaf 4.1 en 4.2

Slide 24 - Tekstslide

Agenda les 2
  • terugkoppeling paragraaf 4.1 en 4.2
  • startopdracht
  • zelf aan de slag

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk les 1
  • Lees paragraaf 4.1 en 4.2 
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opgaven hst 4 af t/m opdracht 4.4

Slide 26 - Tekstslide

De arbeidsmarkt

Slide 27 - Tekstslide

2 soorten werkloosheid
  • Conjuncturele werkloosheid 
  • Structurele werkloosheid

Slide 28 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid

Slide 29 - Tekstslide

Structurele werkloosheid = 4.2.2
= Natuurlijke werkloosheid 
= percentage beroepsbevolking 

Slide 30 - Tekstslide

Oorzaken structurele werkloosheid
  • Frictiewerkloosheid
  • De hoogte en voorwaarden van werkloosheidsuitkeringen
  • De dynamiek op de arbeidsmarkt
  • Te hoge loonkosten per eenheid product (loonmatiging!)

Slide 31 - Tekstslide

Startopdracht 4.5: a
Leg verband uit tussen fig 4.3 en 4.4
b. In wel jaar is de gemiddelde zoektijd van een frictiewerkloze waarschijnlijk het hoogst, in 2013 of in 2019? Leg het antwoord uit m.b.v. fig 4.4.
timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Antwoord vraag 4.5a:
  • Als in fig 4.3 de ruimte op de arbeidsmarkt toeneemt, zal in fig 4.4 de spanning op de arbeidsmarkt afnemen(b.v. 2014 veel ruimte tussen vraag en aanbod in fig 4.3 en 19 vacatures in fig 4.4).
  • Als in fig 4.3 de ruimte op de arbeidsmarkt afneemt, zal in fig 4.4 de spanning op de arbeidsmarkt toenemen(b.v. 2019 weinig ruimte tussen vraag en aanbod in fig 4.3 en 92 vacatures in fig 4.4).

  • 4.5c: 2013. In dat jaar waren er de minste vacatures per 100 werklozen, waardoor het voor werklozen langer zal duren voordat ze een baan vinden.

Slide 33 - Tekstslide

Zelf aan de slag les 2
  • Maak opdracht 4.5c af en maak opdracht 4.6 en 47.
  • Lees paragraaf 4.1 en 4.2

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk les 2
  • Lees paragraaf 4.1 en 4.2 
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opgaven hst 4 af t/m opdracht 4.7

Slide 35 - Tekstslide

Agenda les 3
  • Uitleg par 4.3 ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt
  • Vraag 4.7
  • Zelf aan de slag
  • Huiswerk

Slide 36 - Tekstslide

4.3.2 flexibele schil
4.3.3 vakbonden

Slide 37 - Tekstslide

4.7 Leg uit met behulp van de teller en de noemer van het arbeidsinkomensquote uit dat de arbeidsinkomensquote in vrijwel alle perioden in fig 4.5 daalde

Slide 38 - Tekstslide

4.7 Leg uit met behulp van de teller en de noemer van het arbeidsinkomensquote uit dat de arbeidsinkomensquote in vrijwel alle perioden in fig 4.5 daalde
arbeidsinkomensquote= lonen/BBP

Slide 39 - Tekstslide

4.7 Leg uit met behulp van de teller en de noemer van het arbeidsinkomensquote uit dat de arbeidsinkomensquote in vrijwel alle perioden in fig 4.5 daalde
arbeidsinkomensquote= lonen/BBP
Teller wordt beïnvloed door? Stijging lonen
Noemer wordt beïnvloed door? prijzen (=inflatie) en arbeidsproductiviteit

Slide 40 - Tekstslide

4.7 Leg uit met behulp van de teller en de noemer van het arbeidsinkomensquote uit dat de arbeidsinkomensquote in vrijwel alle perioden in fig 4.5 daalde
arbeidsinkomensquote= lonen/BBP
Teller wordt beïnvloed door? Stijging lonen
Noemer wordt beïnvloed door? prijzen (=inflatie) en arbeidsproductiviteit
In vrijwel elke periode is de stijging van de noemer groter dan de stijging van de teller, waardoor de uitkomst (AIQ) daalt.

Slide 41 - Tekstslide

Zelf aan de slag les 3
  • Lees paragraaf 4.3 af
  • Maak opdracht 4.8 t/m 4.12

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk les 3
  • Lees paragraaf 4.3
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opdracht 4.8 t/m 4.12
  • NB overige opdrachten kun je maken ter voorbereiding toets

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video