24 B1E Maart Herhaling H 6

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat laat de afbeelding zien?

Slide 2 - Open vraag

Wat is niet waar?
A
Vakantie betekent dat je reist voor je plezier.
B
Je kunt een vakantiegebied kiezen vanwege het klimaat.
C
Veel mensen zoeken in hun vakantie de natuur op.
D
Voorzieningen spelen geen rol bij een vakantie.

Slide 3 - Quizvraag

Was is niet waar ?
A
Mensen gaan ook vakantie vanwege de natuur.
B
Buitenlandse toeristen komen naar NL voor cultuur.
C
Buitenlandse toeristen zijn belangrijk voor de economie.
D
Zakenreizigers zijn niet van belang voor Nederland.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
Containers worden niet per schip vervoerd, alleen per trein of vrachtauto.
B
Sleepboten zijn nodig om grote schepen de haven in te brengen.
C
In mammoettankers wordt aardolie naar Rotterdamd gebracht..
D
Veel delfstoffen (ijzererts, steenkool) sinasappelen, soja, appelsap en auto's komen via Rotterdam binnen.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
Globalisering is een enorme uitwisseling van mensen, goederen, geld & informatie.
B
Bedrijven spelen de hoofdrol in globalisering.
C
Bedrijven zijn steeds op zoek om zo goedkoop mogelijk te produceren.
D
Nederland is een land waar veel goedkoop geproduceerd kan worden.

Slide 6 - Quizvraag

Was is niet waar ?
A
De meeste auto's worden in Nederland gemaakt.
B
De auto's dien NL importeert komen voornamelijk uit Duitsland, Japan en Frankrijk.
C
Veel Nederlandse goederen gaan naar het buitenland.
D
Koelkasten, tv's en koffiezetapparaten komen meestal uit het buitenland.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
Import betekent dat producten het land binnenkomen.
B
Export betekent dat producten het land uitgaan.
C
Export = invoert & import = uitvoer
D
Grote import en export laten zien dat globalisering veel invloed heeft op Nederland.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
Globalisering gaat over de toename van contacten op wereldschaal.
B
Veel contacten spelen zich op op Europese schaal.
C
De Europese unie speelt een grote rol in de internationale contacten.
D
De EU is een organisatie van 12 landen die vooral geld wil verdienen.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
EU-leden hebben een vrij verkeer van goederen, geld en mensen afgesproken.
B
De ontwikkeling naar meer eenheid in de EU noemt men Europese segretatie.
C
EU wil overal dezelfde wetten en regels.
D
Dezelfde wetten &regels en het vrij verkeer zorgt voor meer eenheid.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
EU-leden hebben een vrij verkeer van goederen, geld en mensen afgesproken.
B
De ontwikkeling naar meer eenheid in de EU noemt men Europese segretatie.
C
EU wil overal dezelfde wetten en regels.
D
Dezelfde wetten &regels en het vrij verkeer zorgt voor meer eenheid.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
Dankzij globalisering en Europese integratie kan NL zijn producten goed verkopen.
B
De veeteelt, tuinbouw en bloemen zijn belangrijk voor de NL export.
C
Kennis speelt bij de export geen belangrijke rol.
D
Hightechproducten worden ook veel geexporteerd uit Nederland.

Slide 12 - Quizvraag

Voorbeelden van hightechproducten. Welke hoort er niet bij.
A
Elektronica.
B
Medische apparaten.
C
Laboratoriumproducten.
D
Paprika chips.

Slide 13 - Quizvraag

Exportproducten diensten sector.
Welke hoort er niet bij?
A
Financiële diensten
B
Advies over dijken (kennis).
C
Nederlandse restaurants.
D
Handel.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
Een mainport is een knooppunt in de uitwisseling van mensen en goederen tussen Europa en de rest van de wereld.
B
Schiphol is een hub in een hub en spoke systeem. De lijnen naar andere vliegvelden zijn spokes.
C
Over het spoor en de weg is schiphol niet goed bereikbaar.
D
De overstap- of transferpassagiers vormen zo'n 40% van alle passagiers op schiphol.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
Vrachtverkeer met het vliegtuig is goedkoop en daarom wordt er veel gebruikt van gemaakt.
B
Goederen die met een vliegtuig vervoerd worden zijn goederen die vaak snel vervoerd moeten worden (bloemen, de laatste mode, medicijnen).
C
Er is een grote concentratie voorzieningen (winkels, horeca en kantoren) op Schiphol
D
De grote hoeveelheid voorzieningen maakt Schiphol interessant voor internationale bedrijven (Multinationals)

Slide 16 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
Tussen luchthavens is veel concurrentie.
B
Schiphol kan makkelijk uitbreiden in de Randstad.
C
Er zijn meerdere hubs in Europa.
D
Een luchthaven kan voor geluidsoverlast zorgen.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
De totale aanvoer en afvoer van goederen heet de goederen overslag.
B
Er zijn twee soorten goederen: massagoederen en stukgoederen.
C
Massagoederen worden in containers vervoerd en stukgoederen los.
D
Containers kunnen vervoerd worden op laadwagens zonder bestuurder.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
Rotterdam is een van een klein aantal mainports die de hoofdrol spelen in het transport van goederen tussen werelddelen.
B
Het gebied waarop een haven gericht is voor de aan-en afvoer van goederen heet het voorland.
C
Rotterdam is de grootse haven van Europa.
D
Op de Maasvlakte ligt een grote container containeroverslagplaats.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is niet waar ?
A
Rotterdam heeft een unieke ligging aan de drukst bevaren rivier (de Rijn) en nabij de drukst bevaren zee (Noordzee)
B
Er zijn goede verbindingen met het achterland via pijpleidingen, (snel)wegen, spoorlijnen en waterwegen.
C
Rotterdam doet veel aan vernieuwing: nieuwe containerterminals op de Maasvlakten en een nieuwe spoorlijn naar Duitsland (de Betuwe lijn)
D
De Maasvlakte is een natuurlijke zandplaat voor de kust.

Slide 20 - Quizvraag

Instructie  leerdoelen paragraaf 4
Beantwoord op de volgende dia's de leerdoelen

Schrijf de antwoorden op in je schrift, maak een foto ervan en zet ze in magister.me. (De leerdoelen komen op het digibord)

Ben je klaar ga da verder met de opgaven 1/tm 8 in het werkboek of maak een tekening van de haven van Rotterdam.

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 4
Ik ken de belangrijkste kenmerken van een mainport
Een knooppunt van transportroutes tussen werelddelen
Ik weet welke 2 soorten goederen bestaan en hoe ze vervoerd worden.
Stukgoederen gaan in containers en bulkgoederen worden los vervoerd.
Ik weet welke twee factoren er voor zorgen dat Rotterdam zo'n belangrijke haven is.
Het licht aan de drukst bevaren rivier van Europa (Rijn) en nabij de drukst bevaren zee van Europa
Ik kan vertellen welke vernieuwingen er in Rotterdam zijn.
Nieuwe treinverbindingen zoals de Betuwelijn naar Duitsland en nieuw  land gebruiken voor en containerterminal zoals de Maasvlakte.

Slide 22 - Tekstslide

Ik de 4 leerdoelen van paragraaf 4
A
1 van de 4 of helemaal niet.
B
2 van de 4 leerdoelen
C
3 van de 4 leerdoelen
D
4 van de 4 leerdoelen

Slide 23 - Quizvraag