Lezen 4, les 5

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

PROEFWERKEN PLANNEN
1. Kijk als je uit school komt in je agenda en studiewijzers, welke proefwerken je hebt (opgekregen).
2. Verdeel de proefwerkstof in stukken en verdeel die goed over de dagen en weken.
3. Reken voor een klein proefwerk minimaal 4 dagen leren, en voor grote toetsen 1 week of meer.
4. Plan niet te veel op één dag. Geef je gewone huiswerk en grote schoolopdrachten een eigen planner.
5. Werk je planner zo nodig iedere dag bij. Dat gaat makkelijk, omdat hij digitaal is 😊.
6. De planner geeft je overzicht en houvast.
7. Maak regelmatig, bijv. 1 x per maand een nieuwe planner.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat verwachten wij van jou tijdens de online lessen?
Je komt op tijd in de les.
Je zet je camera in het begin even aan als de docent(e) daarom vraagt.
Je zorgt dat je de microfoon uit hebt staan.
Je hebt een actieve werkhouding.
Je zorgt dat je je spullen op orde hebt.
Je zorgt dat je je huiswerk maakt en tijdig inlevert.
Je vraagt altijd om toestemming wanneer je de les moet verlaten

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 4, 5 en 6 van Les 4

 Opdracht 4; Kies een tekst (A of B) en beantwoord de vragen!

Opdracht 5; lees de tekst en maak een lijstje met feiten en meningen

Opdracht 6; bekijk de foto's en beschrijf  van elke foto 2 subjectieve kenmerken en 2 objectieve kenmerken

Lever de opdrachten in via Plot of stuur een foto van je boek!

Slide 7 - Tekstslide

In digitale plot 
Staan de antwoorden op de vragen van opdracht 4, 5 en 6.

We gaan samen terugkijken, wat hebben we van deze opdrachten geleerd.

Slide 8 - Tekstslide

Feiten
Meningen
opzoeken
controleren
objectief
moet je aannemen
subjectief
persoonlijk

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief

Slide 10 - Open vraag

Beschrijf deze foto subjectief

Slide 11 - Woordweb

Objectief
Er is een ingestort gebouw te zien. Twee voorbijgangers lopen erlangs, twee omstanders zijn aan het bellen. Een man met een keffiyeh staat met zijn gezicht naar het ingestorte gebouw.Op de voorgrond zitten vier vrouwen en een man in een rode cabriolet met het dak omlaag. Ze zien eruit als twintigers. De man zit achter het stuur en kijkt voor zich. De vrouwen kijken naar iets. Eén vrouw heeft een doekje voor haar neus. Een andere vrouw kijkt op haar telefoon. De vrouwen zien er zomers en goedverzorgd uit.
Subjectief
Er zijn puinhopen te zien. Twee mannen bellen met bezorgde gezichten en twee andere mannen lopen er met verdrietige gezichten langs. man met een keffiyeh kijkt wanhopig naar de brokstukken.Op de voorgrond zitten vijf hippe, arrogante twintigers zich te vergapen aan de puinhopen. Ze zijn vooral bezig met hun uiterlijk: mooie, schone kleren en zonnebrillen en verzorgde kapsels en make up. Een vrouw zit ongeïnteresseerd op haar telefoon te tikken, of maakt een selfie.

Slide 12 - Tekstslide

Beschrijf deze foto objectief

Slide 13 - Woordweb

Objectief
Er is een groen grasveld te zien, met palmen en struiken. Op de voorgrond zijn twee mensen aan het golfen. Op de achtergrond is een hoog hek te zien. Boven op het hek zitten mensen. Een man staat op een ladder.
Subjectief
Er is een prachtig, verzorgd, groen golfveld te zien. Op de voorgrond zijn twee rijke mensen aan het golfen.
Op de achtergrond proberen wanhopige vluchtelingen over het hek te klimmen, maar de golfers trekken zich hier niets van aan.

Slide 14 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Hoe formuleer (schrijf je op) een hoofdgedachte...

Deze tekst met als onderwerp ..., zegt over dat onderwerp: ... !
Dat is de hoofdgedachte....
 voorbeeld; Onderwerp; vakantie
Hoofdgedachte; Deze tekst met als onderwerp vakantie, zegt over dat onderwerp;  mensen boeken steeds minder online hun vakanties.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Even vooraf:
Welke signaalwoorden ken jij nog?

Slide 21 - Woordweb

waarvoor wordt een signaalwoord
ook al weer gebruikt?

Slide 22 - Woordweb

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide


 Wat is een voorbeeld van een  
 tekstverband?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 26 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 27 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 28 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 29 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 30 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 33 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 34 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 35 - Quizvraag

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 36 - Tekstslide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 37 - Open vraag


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 38 - Open vraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 39 - Sleepvraag

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 40 - Sleepvraag

Huiswerk voor vrijdag
Zoek vijf verschillende soorten teksten op:
  1. een informerende tekst
  2. een instructieve tekst
  3. een activerende tekst
  4. een overtuigende tekst
  5. een amuserende tekst.

Dit mag digitaal of op papier.

Lees de toolbox'en; Signaalwoorden en Verwijswoorden nog eens door!

Slide 41 - Tekstslide