Een zinsdeel is dus pas een zinsdeelzin als er een persoonsvorm in staat
Slide 5 - Tekstslide
Zinsdeel of zinsdeelzin?
Je moet meteen naar huis komen, "zodra de training voorbij is."
Slide 6 - Tekstslide
Zinsdeel of zinsdeelzin?
"Het jongste meisje uit dit gezin" krijgt van haar broers veel aandacht.
Slide 7 - Tekstslide
Zinsdeel of zinsdeelzin?
"Wat Jan jou wijsmaakt", heeft hij zelf verzonnen.
Slide 8 - Tekstslide
Zinsdeel of zinsdeelzin?
De zomers worden steeds warmer "door een toename van zonnestraling."
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Wie in de toekomst op Mars gaat wonen, kan niet terugreizen naar de aarde.
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag
1. Maak de opdrachten van de Planning Zinsdeelzinnen op online Nieuw Nederlands (lees zo nodig de theorie nog eens door op blz. 148)
2. Maak het oefenmateriaal Grammatica (Magister: huiswerk donderdag 21 mei) en lever de antwoorden bij Opdrachten (Oefenmateriaal) in Teams neem zo nodig de theorie nog eens door in de Brug (achterin Nieuw Nederlands)
3. Bekijk de filmpjes (Magister: huiswerk donderdag 21 mei)