HH Werk en Werkloosheid
1 / 31
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
De p/a-ratio van de Nederlandse vrouwen is hoger dan die van de Nederlandse mannen. Deze uitspraak betekent dat ...
A
er in verhouding meer vrouwen werkloos zijn dan mannen.
B
vrouwen gemiddeld meer vakantiedagen hebben dan mannen.
C
vrouwen gemiddeld meer in deeltijd werken dan mannen
D
vrouwelijke fulltimers gemiddeld korter werken dan mannen.
Slide 2 - Quizvraag
In de zomervakantie hadden schaatsenverkopers weinig tot geen werk. Deze werkloosheid noem je ...
A
Structurele werkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid
Slide 3 - Quizvraag
Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers
Slide 4 - Quizvraag
Wat is juist?
De participatiegraad stijgt als...
De participatiegraad stijgt als...
A
de AOW-gerechtigde leeftijd wordt verlaagd naar 60 jaar.
B
fulltimers in deeltijd gaan werken.
C
de vergrijzing van de bevolking afneemt.
D
het aantal werklozen daalt.
Slide 5 - Quizvraag
Wanneer de p/a-ratio stijgt, stijgt het gemiddeld aantal uren per week per werknemer.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Hoe berekenen wij de i/a-ratio?
A
(Actieven / Inactieven)
B
(Inactieven / Actieven)
C
(Actieven / Inactieven) x 100
D
(Inactieven / Actieven) x 100
Slide 7 - Quizvraag
Betekent een verhoging van de AOW-leeftijd een stijging of een daling van de i/a-ratio (inactieven/actieven)?
A
een stijging
B
een daling
Slide 8 - Quizvraag
Qv = -0,5P + 80 (P = in euro's)
Qa = P - 40 (Qv en Qa = x 1.000)
Bereken de evenwichtsprijs.
Qa = P - 40 (Qv en Qa = x 1.000)
Bereken de evenwichtsprijs.
A
€ 40
B
€ 80
C
€ 120
Slide 9 - Quizvraag
Qv = -0,5P + 80 (P = in euro's)
Qa = P - 40 (Qv en Qa = x 1.000)
Bereken de evenwichtshoeveelheid
Qa = P - 40 (Qv en Qa = x 1.000)
Bereken de evenwichtshoeveelheid
A
20
B
20.000
C
40
D
40.000
Slide 10 - Quizvraag
De beroepsbevolking, werkzaam = 7.323
De beroepsbevolking, werkloos = 680 en
de niet-beroepsbevolking = 3.009
Totaal = 11.012
Wat is het werkloosheidspercentage?
De beroepsbevolking, werkloos = 680 en
de niet-beroepsbevolking = 3.009
Totaal = 11.012
Wat is het werkloosheidspercentage?
A
9,3%
B
6,2%
C
33,5%
D
8,5%
Slide 11 - Quizvraag
Wie hoort er NIET bij de beroepsbevolking?
A
Annie (44) die geen werk heeft maar volop solliciteert
B
Piet (73 jaar) die nog 1 dag werkt als tuinman
C
Simon (17 jaar) werkt bij de Mac.Donalds
D
Joep (26) studeert naast zijn baan als kok
Slide 12 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 13 - Quizvraag
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid, is er werkloosheid.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Het inkomen van Donna stijgt in 2020 met 1,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,2% t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de koopkracht.
A
100,4
B
0,4%
C
99,6
D
-0,4%
Slide 15 - Quizvraag
Welk begrip hoort hier bij?
Niet-georganiseerder werknemers betalen geen contributie, maar profiteren wel van de uitkomsten van onderhandelingen en dus van de gemaakte afspraken in de cao.
Niet-georganiseerder werknemers betalen geen contributie, maar profiteren wel van de uitkomsten van onderhandelingen en dus van de gemaakte afspraken in de cao.
Slide 16 - Open vraag
Het aantal personen tussen 15 en 67 jaar is 11.200.000. Het aantal 67+ is 2.300.000. Het aantal mensen dat wil en kan werken is 6.600.000. Hoe hoog is de participatiegraad?
A
58,9%
B
20,5%
C
48,9%
D
74,2%
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een primaire arbeidsvoorwaarde?
A
Pauzeregelingen
B
Afspraken over vakanties
C
Reiskostenvergoeding
D
Normale arbeidstijd
Slide 18 - Quizvraag
Welke groep behoort NIET tot de niet-beroepsbevolking?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 19 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de p/a-ratio wanneer het aantal mensen met een deeltijdbaan stijgt?
A
de p/a-ratio daalt
B
de p/a-ratio blijft gelijk
C
de p/a-ratio stijgt
Slide 20 - Quizvraag
Bij laagconjunctuur is de vraag naar arbeid ...(1)... en is de arbeidsmarkt ...(2)...
A
(1) hoog, (2) krap
B
(1) laag, (2) krap
C
(1) hoog, (2) ruim
D
(1) laag, (2) ruim
Slide 21 - Quizvraag
De koopkracht is met 2,1% veranderd t.o.v. van het basisjaar. Het nominale inkomen is met 1,3% veranderd t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de prijzen.
A
0,8%
B
-0,8%
C
103,4
D
3,4%
Slide 22 - Quizvraag
Stelling: Door deeltijdwerkers is de werkgelegenheid in personen altijd kleiner dan de werkgelegenheid in arbeidsjaren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 24 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 25 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 26 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 27 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 28 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 29 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
Slide 30 - Quizvraag
Mensen die bij de 'potentiele beroepsbevolking' maar niet
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
bij de 'beroepsbevolking' horen noemen we de
'niet-beroepsbevolking'
Welk van deze groepen is hier GEEN voorbeeld van?
A
Studenten
B
Huisvaders
C
Werklozen
D
Arbeidsongeschikten
