5.4 Scheidbare werkwoorden

Scheidbaar werkwoord


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Scheidbaar werkwoord


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?


  • leren wat scheidbare werkwoorden zijn
  • Zinnen maken met scheidbare werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Na deze les kunnen jullie zinnen
maken met scheidbare werkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden:
een werkwoord en een ander woord. Meestal is dit een voorzetsel.

schoonmaken = schoon  + maken 
     opruimen     = op             + ruimen
       nadenken   = na             + denken

Slide 5 - Tekstslide

Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 6 - Tekstslide

Het scheidbare werkwoord

Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!

uitlachen      =   lachen  +  uit

scheidbaar             werkwoord + voorzetsel
werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie. Dan het werkwoord. 
Het andere woord staat altijd op de laatste plaats in de zin:

Ik               maak        de keuken         schoon.
                                                          
Wij            denken   eerst                    na

Slide 8 - Tekstslide

Ik lach hem niet uit!

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
uit
B
hem
C
lachen
D
uitlachen

Slide 9 - Quizvraag

Ik trek mijn jas uit!

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
trekken
B
trekkenuit
C
uittrekken
D
uit

Slide 10 - Quizvraag

Jullie staan om acht uur op.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
jullie
B
opstaan
C
staan
D
op

Slide 11 - Quizvraag

Ik maak de keuken schoon.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
schoonmaken
B
maken
C
schoon
D
ik

Slide 12 - Quizvraag

Ik trek mijn nieuwe jas aan.

Wat is het scheidbare werkwoord?
A
trekken
B
maken
C
aantrekken
D
mijn nieuwe jas

Slide 13 - Quizvraag

Ik ........ een briefje voor mijn docent ..... (ophangen)

Slide 14 - Open vraag

Mijn zus ....... haar kamer vanavond ......
(opruimen)

Slide 15 - Open vraag

Ik ....... mijn broertje ......
(ophalen)

Slide 16 - Open vraag

Mohamed ....... de les uit het boek ......
(overschrijven)

Slide 17 - Open vraag

Wij ....... hun huis morgen ......
(schoonmaken)

Slide 18 - Open vraag

Maak zelf een zin met deze werkwoorden:

Slide 19 - Tekstslide

Ik bel mijn vriendin op.
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 20 - Open vraag

Ik haal mijn kinderen op.
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 21 - Open vraag

Ik steek de straat over.
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Link

Noem 3 scheidbare
werkwoorden

Slide 24 - Woordweb

Oefenen
1. Quizlet: 3 keer
2. Kahoot: 1 keer
3. oefeningen maken
4. Uitleg overschrijven in je schrift en zinnen maken met de scheidbare werkwoorden van H. 1o: Zebra

Slide 25 - Tekstslide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie. Dan het werkwoord. 
Het andere woord staat altijd op de laatste plaats in de zin:

Ik               maak        de keuken         schoon.
                                                          
Wij            denken   eerst                    na

Slide 26 - Tekstslide

Grammaticaboekje
Lees de uitleg op blz. 97+98
Maak de oefeningen op blz. 99+100 in je paarse boek.
Maak daarna: https://nederlandsmetanne.nl/scheidbare-werkwoorden/

Slide 27 - Tekstslide

Maak nu jouw eigen zinnen met:
  1. aandoen: ................................................................................
  2. terugkomen: .........................................................................
  3. uitdoen: .................................................................................
  4. uitgeven: .............................................................................
  5. uitkiezen: ............................................................................
  6. uitzoeken: ............................................................................ 

Slide 28 - Tekstslide