Taal voegwoorden

Taal voegwoorden
Samengestelde zinnen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal voegwoorden
Samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?
  • Grammatica: aan het einde van de les weet je wat voegwoorden zijn. 
  • Grammatica: aan het einde van de les kun je voegwoorden herkennen in een zin. 
  • Grammatica: aan het einde an de les kun je voegwoorden gebruiken in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een voegwoord?
Kun je een voorbeeld geven?

Slide 3 - Woordweb

Samengestelde zinnen - instructie
Je gaat samengestelde zinnen maken met de woorden en, of, maar en want. 
De eenvoudigste manier om zinnen samen te voegen is door het woord en te gebruiken. 
Voorbeeld = Suan gaat naar Engeland en Ameer blijft thuis.  

Je kunt twee zinnen samenvoegen met of als het om een keuze gaat.
Voorbeeld = Wil je pasta eten of toch liever pizza? 

Je kunt twee zinnen samenvoegen met maar als het om een tegenstelling gaat.
Voorbeeld = Shambu wil naar de film, maar alle bioscopen zijn dicht vanwege het coronavirus. 

Je kunt ook twee zinnen samenvoegen met want als het om een oorzaak/reden gaat.
Voorbeeld = Alle scholen zijn nu dicht, want het is gevaarlijk om nog langer naar school te gaan. 



Slide 4 - Tekstslide

Waar staat het voegwoord?
In zinnen met deze voegwoorden staan de woorden allemaal op dezelfde plaats: ze staan allemaal tussen de twee zinnen in, na de komma. 
  • en 
  • of
  • maar
  • want 

Slide 5 - Tekstslide

Zelf oefenen
Alleen of in tweetallen. 
Lees de zin. 
Welk voegwoord past erbij?
Schrijf het nummer van de zin op en het juiste voegwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
Maak van twee zinnen 1 zin door een van deze voegwoorden te gebruiken: en/of/maar/want. 
1. Het regent. Het waait heel hard.
2. Ik loop door. Mijn trein vertrekt over vijf minuten.
3. Hier op de hoek ga je linksaf. Aan het eind van de straat ga je rechtsaf.
4. Amir zegt “ik ben zestien jaar”. De agent gelooft hem niet.
5. Aras heeft kort haar. Mine heeft lang haar.
6. Heb je honger? Wil je iets drinken?
7. Deze trein gaat naar Rotterdam. Hij stopt niet in Haarlem.
8. Ik heb geen tijd. Ik heb het erg druk.
9. Mijn zus is twaalf jaar. Mijn broer is zestien jaar.
10. Zullen we naar het park gaan? Heb je geen zin?

Slide 7 - Tekstslide

Ik begrijp de voegwoorden "en-of-maar-want"
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

Kijk naar de plaat, schrijf/vertel een kort verhaal.

Slide 9 - Tekstslide

Verwerkingsopdracht 1

Ga oefenen met schrijven (in tweetallen). Maak daarbij gebruik van de voegwoorden die je net geleerd hebt. Schrijf bijvoorbeeld een verhaal over het weekend. 
Verwerkingsopdracht 2

Ga oefenen met spreken (in tweetallen). Maak daarbij gebruik van de voegwoorden die je net hebt geleerd. Vertel bijvoorbeeld over het weekend.
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Online oefenen

Ga online de voegwoorden oefenen. Je mag zelf een spel en het niveau kiezen.  Het kan zijn dat er voegwoorden voorbij komen die we nog niet geoefend hebben...

https://www.taaloefenen.nl/woordsoorten.html 

Slide 11 - Tekstslide

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll