Kt1 5.2 Comparatives + superlatives

Today's goals
  • Aan het einde van de les weet je wat het verschil is tussen een comparative en een superlative.
  • Aan het einde van de les kun je herkennen wanneer je welke vorm in een zin moet gebruiken.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Today's goals
  • Aan het einde van de les weet je wat het verschil is tussen een comparative en een superlative.
  • Aan het einde van de les kun je herkennen wanneer je welke vorm in een zin moet gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Comparatives + superlatives

Slide 2 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

In English, we use comparatives and superlatives to talk about how two things are different. In het Nederlands zijn dit de trappen van vergelijking.

Slide 3 - Tekstslide

woorden die eindigen op een griekse y
Bij de overtreffende trap verdwijnt 
de -y en komt er -ier achter
1
an ugly dog 
an uglier dog
the ugliest dog

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

er zijn ook lange bijvoeglijke naamwoorden. Deze hebben 3 of meer lettergrepen
  • beautiful
  • intelligent
  • wonderful
  • exciting
  • difficult

Slide 6 - Tekstslide

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :


  • much/many - more - most
  • bad - worse - worst
  • good - better - best

Slide 7 - Tekstslide

This dog is more beautiful
than that dog

Slide 8 - Tekstslide

Bij deze lange woorden maak je de vergrotende trap door more voor het woord te zetten
  • more beautiful
  • more intelligent
  • more wonderful
  • more exciting

Slide 9 - Tekstslide

Bij deze lange woorden maak je de overtreffende  trap door most voor het woord te zetten
  • most beautiful
  • most intelligent
  • most wonderful
  • most exciting

Slide 10 - Tekstslide

Vergrotende en overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative and

Superlative

Slide 11 - Tekstslide

Irregular forms
goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst

ver - verder - verst(e)
far - further - furthest




Slide 12 - Tekstslide

We are going to practice this!

Slide 13 - Tekstslide

Be careful!
Woorden die eindigen medeklinker + Y: 
Verander de y in een i, dan
+er  / +est.
Funny - Funnier - Funniest
Happy - Happier - Happiest

Slide 14 - Tekstslide

Your snowman is ___ than Peter's snowman.
A
larger
B
more large
C
large
D
largest

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Finish the sentence: The bowl on the left is ___ than the bowl on the right.

Slide 17 - Open vraag


My dad is the ___ dad ever!
A
good
B
goodest
C
better
D
best

Slide 18 - Quizvraag

The weather today is even ___
than yesterday.
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn de comparative/superlative van "happy"?
A
happier - happiest
B
happyer - happyest
C
happyr - happiest
D
more happy - most happy

Slide 20 - Quizvraag

Let's practice some more

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

I get it ! (Ik snap het !)
A
I don’t get it :(
B
In between
C
Easy!

Slide 24 - Quizvraag

Homework/ Studytime 
Mak: 5.2 ex. 1-10
Done… Test jezelf 5.2
Woordtrainer 5.2
Quizlet : Studybox 2/3


timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide