In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Het toneel in Athene
Vragen bij H.6, paragrafen 2-5 (pp. 113-117)
Slide 1 - Tekstslide
6.2
Slide 2 - Tekstslide
1. Wat hebben 'de grote drie' te maken met de slag van Salamis (480 v.C.)?
Slide 3 - Open vraag
2. “Voor Aischylos is het erg belangrijk geweest … eindoverwinning heeft beleefd.” (p. 113) Wat zijn naar aanleiding van deze opmerking je verwachtingen over (de stijl/toon van) het werk van Aischylos?
Slide 4 - Open vraag
3. Waar gaat de overgeleverde trilogie van Aischylos over?
Slide 5 - Open vraag
4. Tot welke sociale laag behoorde Sofokles?
A
Slaven
B
Metoiken
C
Gewone burgers
D
Aristocratische burgers
Slide 6 - Quizvraag
5. Welke rol speelde het koor bij Sofokles?
Slide 7 - Open vraag
6. Hoe heeft Sofokles zelf het verschil tussen zijn werk en het werk van Euripides gedefinieerd?
Slide 8 - Open vraag
7. Waarom wordt Euripides ook wel ‘filosoof van het toneel’ genoemd?
Slide 9 - Open vraag
8a. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: De karakters van de personen en hun houding tegenover de dingen die hun overkomen komen bij deze dichter veel aan bod
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 10 - Quizvraag
8b. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: Deze dichter meent dat de mens zijn eigen lot bepaalt
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 11 - Quizvraag
8c. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: Bij deze tragediedichter speelt het koor de grootste rol
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 12 - Quizvraag
8d. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: Deze dichter heeft een derde acteur toegevoegd
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 13 - Quizvraag
8e. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: Door deze dichter zijn de meeste tragedies geschreven
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 14 - Quizvraag
8f. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: De inhoud van de werken van deze dichter zou men als ‘vernieuwend’ kunnen classificeren
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 15 - Quizvraag
8g. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: Een boodschap die vaak terugkomt in de werken van deze dichter is dat gebeurtenissen niet door een toeval bepaald worden, maar door een goddelijke gerechtigheid
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 16 - Quizvraag
8h. Op welke tragediedichter is de volgende uitspraak van toepassing: Deze dichter kan zich opvallend goed in vrouwen inleven
A
Aischylos
B
Sofokles
C
Euripides
Slide 17 - Quizvraag
6.3
Slide 18 - Tekstslide
9. De verhalen die de tragediedichters hebben verteld waren al bekend bij het publiek
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
10. Op welke manier is de Medea van Euripides een duidelijk voorbeeld van het feit dat dichters een eigen draai konden geven aan bekende mythes?
Slide 20 - Open vraag
6.4
Slide 21 - Tekstslide
11. In 330 v.C. werd het stenen Dionysostheater gebouwd. Hoe zag het theater eruit dat voor deze tijd op die plek stond?
Slide 22 - Open vraag
12a. Wat was de functie van het theatron?
Slide 23 - Open vraag
12b. Wat was de functie van het orchestra?
Slide 24 - Open vraag
12c. Wat was de functie van het parodos?
Slide 25 - Open vraag
12d. Wat was de functie van het skènè?
Slide 26 - Open vraag
13. Waar konden de prominente burgers zitten in het theater?
Slide 27 - Open vraag
14. Waar bevonden de acteurs zich tijdens het optreden?
Slide 28 - Open vraag
6.5
Slide 29 - Tekstslide
15. Verklaar het begrip ‘tragedie’.
Slide 30 - Open vraag
16. Acteurs speelden meerdere rollen, inclusief vrouwenrollen. Door welk hulpmiddel konden ze eenvoudig duidelijk maken aan het publiek welke rol ze op een bepaald moment innamen?
Slide 31 - Open vraag
17. Uit welke aspecten van de tragedie blijkt met name dat dit genre voortkomt uit de dithyrambe (een lofzang uitgevoerd door een choros)?
Slide 32 - Open vraag
18. Wat is een bodeverhaal? En waarom is het logisch dat dit een vast onderdeel van de tragedie is?
Slide 33 - Open vraag
19. Aristoteles heeft in zijn Poëtica onder andere de tragedie geanalyseerd. Hieruit volgde een wet van drie eenheden. De eerste is de eenheid van plaats. Wat zijn de andere twee?
Slide 34 - Open vraag
20. Wat is een proloog? En welke informatie kan je hierin vinden?
Slide 35 - Open vraag
21. Wat is de formele structuur van een tragedie? Dus uit welke onderdelen bestaat het en in welke volgorde?
Slide 36 - Open vraag
22. Waarom valt tragedie onder ‘poëzie’?
Slide 37 - Open vraag
23. Waarom zijn vaasafbeeldingen, muurschilderingen en reliëfs noodzakelijk om een iets beter beeld van de uitvoering van een tragedie te krijgen?