MTH, leerjaar 1, blok 3, les 2

 Visusbepaling 
Het functioneren van het oog, ook wel de visuele functie genoemd, kunnen we meten.  

De visuele functie wordt met meerdere parameters bepaald, zoals:   
  • De visus
  • Conrtastgevoeligheid
  • Lichtverstrooiing
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Medisch technisch handelenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 Visusbepaling 
Het functioneren van het oog, ook wel de visuele functie genoemd, kunnen we meten.  

De visuele functie wordt met meerdere parameters bepaald, zoals:   
  • De visus
  • Conrtastgevoeligheid
  • Lichtverstrooiing

Slide 1 - Tekstslide

Bepaling van de visus is belangrijk bij elk oogheelkundig onderzoek.
 
De visus kan per oog verschillen daarom wordt van elk oog afzonderlijk, zonder of met eventuele correctie (bril, contactlens), de visus bepaald.

 

Slide 2 - Tekstslide

De visus is dus niet hetzelfde als de waarde die de opticien berekent. 
Dat is de refractieafwijking, de waarde die de sterkte van de brilglazen/lenzen bepaalt.
 


 

Slide 3 - Tekstslide


Vaststellen van de gezichtsscherpte (visus) met behulp van letters of symbolen op een visuskaart.  

De beeldgrootte neemt van boven naar beneden af.  

De visus is een maat voor de kleinste details die iemand nog kan onderscheiden op een afstand van ten minste vijf meter 

Slide 4 - Tekstslide

 Uitvoering visusbepaling 

Er zijn verschillende visuskaarten die gebruikt kunnen worden voor de visustest: 


Slide 5 - Tekstslide

Letterkaart

Slide 6 - Tekstslide

Landoltse ring

Slide 7 - Tekstslide

E-haken kaart

Slide 8 - Tekstslide

Kinderkaart

Slide 9 - Tekstslide

Vastleggen uitslag

Visusbepaling aan beide ogen tegelijk en/of visusbepaling zónder eigen lenzen of bril wordt
bijna uitsluitend gedaan bij (rijbewijs)keuringen.

Slide 10 - Tekstslide

De normale visus van een volwassen persoon is 1,0 of hoger. 

Een visus van 0,5 betekent dat die persoon alles van 2 maal zo dichtbij moet bekijken om dezelfde details scherp te kunnen zien. 

Bij een visus van 0,1 moet die persoon 10 maal zo dichtbij staan. 

Bij een refractieafwijking is de lengte van de oogkas niet goed in verhouding tot de brekende media van het oog. 

Hierdoor vallen lichtstralen niet precies samen op het netvlies, waardoor een onscherp beeld ontstaat. 

Slide 11 - Tekstslide

Emmetropie
Normaal scherp zien zonder correctie
Myopie of bijziendheid
Onscherp zien in de verte en scherp op korte afstand
Hypermetropie of verziendheid
Wazig zien van dichtbij gelegen objecten

Slide 12 - Tekstslide

Astigmatisme
De kromming en brekende kracht van het hoornvlies (cornea) en/of de ooglens is niet in alle richtingen gelijk, waardoor er een onscherp beeld op het netvlies ontstaat bij alle afstanden
Presbyopie of ouderdomsverziendheid
Met het toenemen van de leeftijd wordt de ooglens stugger en vermindert het scherp zien voor dichtbij

Slide 13 - Tekstslide