3V Vaste tekststructuren

3V Vaste tekststructuren en signaalwoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

3V Vaste tekststructuren en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat vind je in de inleiding van een argumentatiestructuur?
A
Bepaald verschijnsel
B
Standpunt (evt. als vraag)
C
Probleem
D
Onderwerp

Slide 2 - Quizvraag

Welke vaste tekststructuur heeft een afweging/conclusie in het slot?
A
Voor- en nadelenstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Probleem-oplossingsstructuur
D
Verleden-heden(-toekomst)structuur

Slide 3 - Quizvraag

Wat vind je in de inleiding van een verklaringsstructuur?
A
Conclusie
B
Vraag/standpunt
C
Bepaald verschijnsel
D
Onderwerp

Slide 4 - Quizvraag

In het middenstuk van een aspectenstructuur vind je:
A
Voor- en nadelen
B
Situatie vroeger, situatie nu
C
Antwoorden
D
Diverse aspecten van het onderwerp

Slide 5 - Quizvraag

Een voor- en nadelenstructuur heeft als tekstdoel overtuigen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

In het slot van de argumentatiestructuur wordt de stelling herhaald.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wat komt NIET voor in een verklaringsstructuur?
A
Voorbeelden
B
Verklaringen
C
Redenen
D
Tegenargumenten

Slide 8 - Quizvraag

In welke tekststructuur vind je een voorspelling over de toekomst in het slot?
A
Probleem-oplossingsstructuur
B
Verleden-heden(-toekomst)structuur
C
Argumentatiestructuur
D
Vraag-antwoordstructuur

Slide 9 - Quizvraag

Welk verband hoort bij de signaalwoorden: vroeger, later, eerst, daarna, intussen
A
Chronologisch verband
B
Oorzakelijk verband
C
Doel-middelverband
D
Opsommend verband

Slide 10 - Quizvraag

Welk verband hoort bij: doordat, daardoor, als gevolg van, dus
A
Opsommend verband
B
Toelichtend verband
C
Redengevend verband
D
Oorzakelijk verband

Slide 11 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend verband?
A
Maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, ofschoon
B
In vergelijking met, evenals, zoals
C
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou
D
Vroeger, later, eerst, vervolgens

Slide 12 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een samenvattend verband?
A
Dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend
B
Bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan
C
Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
D
Opdat, zodat, om te, door middel van

Slide 13 - Quizvraag