Synoniemen - dakpan

Synoniemen


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Synoniemen


Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de doelen van deze les?

- Je kunt uitleggen wat synoniemen zijn.
- Je kunt voorbeelden van synoniemen geven.
- Je kunt uitleggen wat je aan synoniemen hebt.

- oefenen voor de toets


Slide 2 - Tekstslide

Deze les begint met het activeren van voorkennis. Wat betekent dat?
A
Luisteren naar nieuwe informatie.
B
Onderzoeken hoe slim je bent.
C
Zeggen wat je van iets vindt.
D
Bekijken wat je al weet over iets.

Slide 3 - Quizvraag

Voorkennisvraag:
Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een synoniem?
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Een scholier is bijvoorbeeld hetzelfde als een leerling. Noteren betekent hetzelfde als opschrijven. Zulke woorden noem je synoniemen. Beide woorden betekenen dan hetzelfde of bijna hetzelfde. Ken je de betekenis van een woord in de tekst niet? Zoek dan in de tekst naar een synoniem. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een synoniem voor afkijken?
A
spieken
B
overschrijven
C
nakijken
D
afpakken

Slide 6 - Quizvraag

Als je naar een fragment uit een
tv-programma kijkt, wat zie je dan?
A
een stukje van het tv-programma
B
het begin van het tv-programma
C
het einde van het tv-programma
D
het hele tv-programma

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een amusementsprogramma voor een soort programma?
A
Een tv-programma dat jou iets wil leren.
B
Een tv-programma dat jou wil informeren.
C
Een tv-programma dat jou wil vertellen over het nieuws.
D
Een tv-programma dat jou wil vermaken.

Slide 8 - Quizvraag

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 9 - Quizvraag

Synoniem voor absent is
A
absent
B
afwezig
C
aanwezig
D
bijzonder

Slide 10 - Quizvraag

Synoniem voor produceren is
A
verhuizen
B
maken
C
product
D
leren

Slide 11 - Quizvraag

Synoniem voor:
aan jezelf denken
A
egoïstisch
B
voor iemand zorgen
C
depressief
D
eerlijk

Slide 12 - Quizvraag

Synoniem voor:
waar je iemand aan herkent
A
wordt duidelijk
B
eigenschappen
C
gaat om
D
haar

Slide 13 - Quizvraag

Synoniem voor:
gevaar
A
risico
B
ongeluk
C
uitglijden
D
ongevaarlijk

Slide 14 - Quizvraag

Synoniem voor:
iets het leukst vinden
A
voorkeur
B
groter wordt
C
merken
D
is niet zo

Slide 15 - Quizvraag

Synoniem voor:
misdadige
A
gevaarlijke
B
vaak
C
eerlijke
D
criminele

Slide 16 - Quizvraag

Synoniem voor:
gaat om
A
voorkeur voor
B
groter wordt
C
draait om
D
wordt duidelijk

Slide 17 - Quizvraag

Synoniem voor:
eerlijk
A
betrouwbaar
B
gezellig
C
lief
D
onaardig

Slide 18 - Quizvraag

Synoniem voor:
merken
A
gebeuren
B
ondervinden
C
belangrijk zijn
D
is niet zo

Slide 19 - Quizvraag

Synoniem voor:
je triest en verdrietig voelen
A
gevaarlijk
B
misdadige
C
depressief
D
opgewekt

Slide 20 - Quizvraag

Synoniem voor:
vaak
A
nooit
B
af en toe
C
soms
D
regelmatig

Slide 21 - Quizvraag

Synoniem voor:
blijkt uit
A
wordt duidelijk
B
draait om
C
wordt groter
D
is zo

Slide 22 - Quizvraag

Synoniem voor:
een rol spelen
A
acteur
B
belangrijk zijn
C
onbelangrijk zijn
D
spelen met een rol

Slide 23 - Quizvraag

Toets

donderdag 11 oktober > toets woordenschat H1

Slide 24 - Tekstslide