V6 Beco Kengetallen herhaling 2024-2025

Kengetallen herhaling
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kengetallen herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Balans en kengetallen 

Slide 2 - Tekstslide

Liquiditeit
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is om de schulden op korte termijn te voldoen

Faillissement bij niet kunnen voldoen aan betalingsverplichting

Voorraad en Debiteuren kunnen over het algemeen snel omgezet worden in betaalmiddelen

Slide 3 - Tekstslide

Liquiditeit
                                 Vlottende activa + Liquide middelen
Current Ratio = ---------------------------------------
           Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel:
CR > 1,5 is voldoende
( afhankelijk van soort onderneming )

Slide 4 - Tekstslide

Liquiditeit
Berekening CR kwetsbaar bij moeilijk te verkopen voorraad

                    Vlottende Activa excl. Voorraad + Liquide Middelen
Quick Ratio = -------------------------------------------------------
            Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel: QR > 1 is voldoende ( afh. van soort onderneming )

Slide 5 - Tekstslide

Liquiditeit
Nadelen liquiditeit meten op basis van kengetallen aan de hand van de balans, zoals Current Ratio en Quick Ratio:

- momentopname
- kunnen enorm schommelen
- zijn te manipuleren (window dressing)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen current ratio en quick ratio?
A
Current ratio is nu geldig, quick ratio binnenkort
B
De quick ratio wordt zonder voorraad berekend
C
De current ratio wordt zonder voorraad berekend
D
De current ratio geeft aan of wij alle schulden terug kunnen betalen

Slide 7 - Quizvraag

Wat geven de current en quick ratio aan?
A
Of wij in de komende kwartalen onze schulden kunnen betalen
B
In hoeverre wij in staat zijn om de rekeningen te betalen.
C
Of wij alle schulden kunnen betalen

Slide 8 - Quizvraag

Wat geven de current en quick ratio niet aan?
A
Of wij liquide zijn, op dit moment
B
Of wij alle schulden kunnen betalen, op dit moment
C
Of wij de komende kwartalen onze rekeningen kunnen betalen

Slide 9 - Quizvraag

Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft aan in welke mate de onderneming aan al haar verplichtingen kan voldoen (dus ook die op lange termijn )

Een hoge solvabiliteit geeft verschaffers van vreemd vermogen vertrouwen dat ze geld aan een onderneming kunnen uitlenen

Slide 10 - Tekstslide

Solvabiliteit
Solvabiliteitsratio = TV / VV

(soms solvabiliteitspercentage = TV / VV x 100% )

Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe beter de onderneming in staat is alle schulden te voldoen.

Slide 11 - Tekstslide

Solvabiliteit
Of
Solvabiliteitsratio = EV / VV

(soms solvabiliteitspercentage = EV / VV x 100% )

formule wordt altijd gegeven

Slide 12 - Tekstslide

Wat is juist?
A
EV/VV lager is beter
B
EV/VV hoger is beter
C
VV/TV hoger is beter
D
VV/TV des te dichter bij 1 des te beter

Slide 13 - Quizvraag

Solvabiliteit
Debt ratio = VV / TV 
( of VV / TV x 100% )

Hoe lager de uitkomst, hoe beter de solvabiliteit

Slide 14 - Tekstslide

Solvabiliteit
Vaak stellen kredietverschaffers eisen aan een bedrijf op het gebied van de solvabiliteit. Alleen als die boven een bepaalde waarde is, zijn ze bereid geld uit te lenen. 

Slide 15 - Tekstslide

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen?
(afronden op hele euro's) €x.xxx

Slide 16 - Open vraag

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen? 
TV / VV x 100% = 180%
500.000 / VV x 100% = 180%
500.000 / VV = 1,80
VV = 500.000 / 1,80 of 500.000/180 x 100
VV = 277.778

Slide 17 - Tekstslide

REV
Rentabiliteit eigen vermogen
resultaat/gemiddeld eigenvermogen x 100%

Slide 18 - Tekstslide

Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 80% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 20% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV? (zonder %, 1 decimaal)

Slide 19 - Open vraag

Antwoord
Totaal rendement = 10% x 100.000 = 10.000
Interestkosten = 4% x  20.000 = 800

Rendement op EV = 10.000 - 800 = 9.200

REV = 9.200 / 80.000 x 100 = 11,5%

Slide 20 - Tekstslide

Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 30% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 70% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV? (zonder %, 1 decimaal)

Slide 21 - Open vraag

Antwoord
Totaal rendement = 10% x 100.000 = 10.000
Interestkosten = 4% x 70.000 = 2.800


Rendement op EV = 10.000 - 2.800 = 7.200

REV = 7.200 / 30.000 x 100 = 24,0%

Slide 22 - Tekstslide

IVV en RTV
Interestkosten Vreemd vermogen = 
interestkosten/vreemd vermogen

Rentabiliteit Totaal vermogen = 
(resultaat + interestkosten)/ gemiddeld totaal vermogen 

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer de bank het interestpercentage op de langlopende lening verhoogd, terwijl de omvang van de leningen gelijk blijft, dan ..... de IVV.
A
Daalt
B
Stijgt
C
gebeurt er niets met

Slide 24 - Quizvraag

Hefboomeffect
RTV > IVV  is gunstig voor huidige aandeelhouder,
REV is dan groter dan RTV

Hoe groter de verhouding VV / EV hoe sterker het effect

Uitbreiding financieren met VV als IVV < RTV is gunstig voor huidige aandeelhouder

Slide 25 - Tekstslide

Hefboomeffect
RTV - IVV is interestmarge
VV / EV is hefboomfactor
( RTV - IVV ) x VV/EV is hefboomeffect

Totale formule: REV = RTV + ( RTV - IVV ) x VV/EV

NB resultaat = resultaat voor belastingen


Slide 26 - Tekstslide

Hefboomeffect
Totale formule: REV = RTV + ( RTV - IVV ) x VV/EV

REVvb = 10 + ( 10 - 4 ) x 70 / 30
REVvb = 24,0


Slide 27 - Tekstslide

Een bedrijf heeft 10% rendement en betaalt gemiddeld 4% interest over de leningen. Het EV is 30 en het VV is 70. Wat is het hefboomeffect? (geen %)

Slide 28 - Open vraag

Hefboomeffect
Totale formule: REV = RTV + ( RTV - IVV ) x VV/EV
Hefboomeffect:  ( RTV - IVV ) x VV/EV

Hefboomeffect = ( 10 - 4 ) x 70 / 30
= 6 x 2,33 = 14


Slide 29 - Tekstslide

Hefboomeffect
Positief, gunstig als RTV > IVV 
Negatief, ongunstig als RTV < IVV

Zie schema blz 193

Let op: bij berekeningen hefboomeffect altijd voor aftrek belasting, vb


Slide 30 - Tekstslide

Wanneer de IVV groter is dan de RTV, is er sprake van een ... hefboomeffect.
A
Positief
B
Negatief

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer REV groter is dan de RTV, is er sprake van een ... hefboomeffect.
A
Positief
B
Negatief

Slide 32 - Quizvraag

Wanneer een onderneming extra geld leent bij de bank tegen hetzelfde interestpercentage, heeft dit een (1) effect op de (2).
A
versterkend, interestmarge
B
verzwakkend, interestmarge
C
versterkend, hefboomfactor
D
verzwakkend, hefboomfactor

Slide 33 - Quizvraag

KSF en KPF
  • Kritische succesfactoren (KSF) zijn factoren die bepalend zijn voor het succes van een onderneming of het behalen van een bepaald doel.
  • Met behulp van kritische prestatie-indicatoren (KPI) probeert een onderneming kritische succesfactoren (KSF) te meten.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Noem twee KPI's bij de KSF betrouwbaarheid van de bezorging.

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Tekstslide

hoe winstgevend is het totale vermogen?
welk percentage van de omzet is winst?
EBIT = Earnings Before Interest and Taxes

Slide 38 - Tekstslide

DuPont Schema

Slide 39 - Tekstslide

Welk resultaat gebruik je bij het Hefboomeffect?
A
Het resultaat voor aftrek van interestkosten en belastingen
B
Het resultaat voor aftrek van belastingen
C
Het resultaat voor aftrek van interestkosten,belastingen, afschrijvingskosten en amortisatie
D
Het bedrijfsresultaat

Slide 40 - Quizvraag

Welk resultaat gebruik je bij het Dupont schema?
A
Het resultaat voor aftrek van interestkosten en belastingen
B
Het resultaat voor aftrek van belastingen
C
Het resultaat voor aftrek van interestkosten,belastingen, afschrijvingskosten en amortisatie
D
Het bedrijfsresultaat

Slide 41 - Quizvraag

Maken oefenopgaven

Slide 42 - Tekstslide