SO H2/3 grammatica oefenen

Welkom!
Pak je boeken en etui, zet je tas op de grond.

Telefoons uit en niet zichtbaar.

Zit klaar zodat we direct met de les kunnnen beginnen.

Magister; controle absentie, boeken en huiswerk. 

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je boeken en etui, zet je tas op de grond.

Telefoons uit en niet zichtbaar.

Zit klaar zodat we direct met de les kunnnen beginnen.

Magister; controle absentie, boeken en huiswerk. 

Slide 1 - Tekstslide

afspraak!
1 x waarschuwen
2 x = naam op het bord
3 x = nablijven 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
We lezen allemaal mee!
timer
8:00

Slide 3 - Tekstslide

voorbereiden SO
Samen  nog even de stof herhalen zodat we een goed cijfer halen voor het SO. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?
  • zegt iets over het lidwoord
  • zijn altijd personen
  • zegt iets wat iemand doet of wat er gebeurt

Slide 5 - Tekstslide

lidwoorden
  • wat zijn de lidwoorden?
Haal de lidwoorden uit de volgende zinnen:
  • Een van de docenten heeft een appel gegeten.
  • Gisteren was het een mooie dag
  • Ik vind het fijn om de kinderen te slaan.

Slide 6 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Wat is een zelfstandig naamwoord? 
Weet je het ezelsbruggetje nog?
Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?
Schrijf het zelfstandig naamwoord op
  • De mooie kinderen lazen een mooi boek en aten een lekker ijsje.

Slide 7 - Tekstslide

Benoem de woorden
Kies uit: lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (zw) of werkwoord (ww)
  1. Wanneer gaan we naar de winkel?
  2. De leraar heeft een klein scheetje gelaten
  3. Hoeveel kinderen gaan er morgen naar huis?
  4. Mijn broertje heeft de beker gewonnen.

Slide 8 - Tekstslide

zinnen maken
Maak 2 korte zinnen met fietsen. In de eerste zin is fietsen een werkwoord, in de tweede zin is fietsen een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Tekstslide

d-werkwoorden en t-werkwoorden
Wat is het verschil tussen deze 2 werkwoorden?

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste persoonsvorm in
zijn: Wie ................ er morgen jarig?
slapen:  De kinderen ......................... op de grond.
landen: Het vliegtuig .................... met vertraging.
planten: Mijn oma .................... een stuik in de tuin. 

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?
- bij een opsomming
- als je iemand aanspreekt
- tussen twee persoonsvormen
- voor  woorden zoals want, maar, omdat
De juf is chagrijnig omdat ze niet goed heeft geslapen.
Ik eet graag een kroket patat en bloemkool tijden het avondeten.

Slide 12 - Tekstslide

dicteewoorden
Let op de dubbele medeklinkers!!

Slide 13 - Tekstslide