2L nwg en wwg grammatica E

Welkom bij Nederlands!
Telefoon thuis of in de kluis.
Op tafel: 
Leesboek, boeken kern + schrift
Kauwgum in de prullenbak
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Telefoon thuis of in de kluis.
Op tafel: 
Leesboek, boeken kern + schrift
Kauwgum in de prullenbak

Slide 1 - Tekstslide

boek lezen/nos.nl
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Toetsweek en komende periode
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Korte pauze
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Einde les 

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel 

Lesdoel:
  • Je oefent met het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.



Slide 4 - Tekstslide

CJP
Je hebt een email gekregen over het activeren van je cjp (cultureel jongeren paspoort)
Doit is een kortingskaart/cultuurkaart voor jongeren, waarmee je musea en andere culturele activiteiten kunt bezoeken.
Zoek deze email op en activeer je pas.

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica 

Slide 6 - Tekstslide

Even herhalen 

Slide 7 - Tekstslide

Placemat

Slide 8 - Tekstslide

Placemat

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden
In een zin kun je drie verschillende soorten werkwoorden hebben:

1. zelfstandig werkwoord [zww]
2. hulpwerkwoord [hww]
3. koppelwerkwoord [kww]


Slide 10 - Tekstslide

Herkennen van [hww] en [zww]
1. Als de zin maar één werkwoord heeft dan is dat zelfstandig:
Wij winnen de spannende wedstrijd.

2. Als de zin meerdere werkwoorden heeft dan is er maar één zelfstandig werkwoord, de rest zijn hulpwerkwoorden:
Wij hebben zaterdag de spannende wedstrijd gewonnen.
Wij willen zaterdag de spannende wedstrijd winnen.


Slide 11 - Tekstslide

3. Koppelwerkwoord [kww]
Een koppelwerkwoord KOPPELT het onderwerp van de zin aan het bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Het geeft een kenmerk of eigenschap.

Er zijn 6 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen





Slide 12 - Tekstslide

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord?
Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan:
Jan loopt naar school (Jan doet een handeling) = zww

Een koppelwerkwoord geeft géén handeling aan.
Jan is heel moe (Jan doet géén handeling) = kww
Jan wordt blij van zijn hond (Jan wordt iets) = kww
Jan schijnt heel sterk te zijn. = kww

Slide 14 - Tekstslide

Zww, Hww of Kww?
Een zin heeft dus ALTIJD een zww of een kww!
Alle andere werkwoorden zijn dan hww

John woont op de hoek van de straat. = 
John lijkt een sportieve man. = 
John kan heel goed voetballen. = 
Door trainen is hij heel goed geworden. = 
timer
4:00

Slide 15 - Tekstslide

Zww, Hww of Kww?
Een zin heeft dus ALTIJD een zww of een kww!
Alle andere werkwoorden zijn dan hww

John woont op de hoek van de straat. = zww
John lijkt een sportieve man. = kww
John kan heel goed voetballen. = hww + zww
Door trainen is hij heel goed geworden. = hww + kww

Slide 16 - Tekstslide

Wat weet je al over...
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde? Bekijk filmpje.
Bekend

Wat was je al bekend?
Uitleg

Wat is het belangrijkste, wat je moet weten?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

  • Persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
  • Geeft aan wat het onderwerp DOET.
  • Voorbeeld: Wij GAAN SPORTEN.
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden in de zin
    + koppelwerkwoord +                 zelfst.nw. of bijv.nw.
  • Geeft aan wat onderwerp IS
  • Voorbeeld:Wij zijn KAMPIOEN GEWORDEN.
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Slide 21 - Tekstslide



1) DOET het onderwerp iets?
2) JA! Zoek dan alle ww.
3) Samen met pv=wwg


1) IS het onderwerp iets?
2) JA!- dan nwg
3) Zoek alle ww. in de zin.
4) Er moet een kww bij zijn.
5) Zoek woorden die zeggen wat ow doet (bn of zn).
6) Alles samen=nwg
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde: Hij schijnt ziek te zijn.
A
werkwoordelijk
B
naamwoordeljk

Slide 23 - Quizvraag

Zoek gezegde: Hij schijnt naar het feest te gaan.
A
wg=schijnt te gaan
B
ng=schijnt te gaan
C
wg=schijnt
D
ng=schijnt [naar het feest] te gaan

Slide 24 - Quizvraag

Zoek gezegde: Wij worden de beste sporters van de school.
A
wg=worden
B
ng=worden [de beste sporters]
C
ng=worden [de beste sporters van de school]
D
wg=worden sporters

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Oefeningen
Wie?
De klas + docent
Wat?
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde opdracht 1 tot en met 4
Hoe?
Oefenboek kern 102-103

Hulp?
Docent
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
x

Slide 27 - Tekstslide

Korte pauze.......
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig
Wat?
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde opdracht 5,6,7,9 en 10 
Hoe?
Oefenboek kern 102-103
Handboek kern blz 144-147
Hulp?
Docent
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Drillster grammatica ßE

Slide 29 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat de kenmerken en onderdelen zijn van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.

Je kan bepalen of een zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde heeft en je kan het gezegde aanwijzen.
Je kan beredeneren wat het werkwoordelijk gezegde of het naamwoordelijk gezegde is.
Je kan van complexe of ongewone zinnen het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde beredeneren. 

Slide 30 - Sleepvraag

EINDE LES

Slide 31 - Tekstslide