H4, 4.5 Spelling zwakke ww, bvnw, als-dan

WELKOM
Pak een boek of tijdschrift.
Heb je je spullen voor Nederlands klaar liggen?
Is je telefoon uit en uit het zicht?
Ga lekker lezen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

WELKOM
Pak een boek of tijdschrift.
Heb je je spullen voor Nederlands klaar liggen?
Is je telefoon uit en uit het zicht?
Ga lekker lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze les 
Uitleg.
Zelfstandig werken.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert hoe je zwakke werkwoorden schrijft in de verleden tijd.
Je leert wat een bijvoeglijk naamwoord is.
Je leert wat de trappen van vergelijking zijn.


Slide 3 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
in de verleden tijd

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 6 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 7 - Tekstslide



Vervoeg de zwakke werkwoorden in de verleden tijd. 

Slide 8 - Tekstslide

ik vrees
ik _____

Slide 9 - Open vraag

Ik wandel
ik _____

Slide 10 - Open vraag

ik beloof
ik _____

Slide 11 - Open vraag

Wij (betalen) ____ de televisie met briefgeld.

Slide 12 - Open vraag

Hij (leggen) ____ zijn portemonnee op het kastje in de hal.

Slide 13 - Open vraag

als of dan?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik van als
  • Bij vergelijkingen met (net) zo ... en even ..

    'Donna is even oud als Amber.'
      'Donna is net zo oud als Amber.' 
      'Suriname is vier keer zo groot als Nederland.'

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Sarah is even oud ... haar zus, want zij zijn tweeling. 
Een appelboom is anders ... een perenboom. 
Mijn vader is ouder ... mijn oom. 
Ik vind cola net zo lekker ... cassis. 
De film is anders ... ik had gedacht. 
dan 
als 
dan 
als 
dan
als 
dan 
als 
dan 
als 

Slide 18 - Sleepvraag

Hij weet gewoon meer als/ dan ik.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Ben jij groter als/dan mij?
A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag

Jullie eten meer als/dan wij.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Hij zingt mooier dan/als haar/zij.
A
dan haar
B
dan zij
C
als haar
D
als zij

Slide 22 - Quizvraag

Zij zijn slimmer dan / als wij.
A
dan
B
als

Slide 23 - Quizvraag

Evi heeft dezelfde schoenen dan / als Isa
A
dan
B
als

Slide 24 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maken: 4.5 opdracht 1, 4, 5, 6, 7, 8, 9.

Slide 25 - Tekstslide