Donderdag toets H3.4, H3.7 en H3.8.
Wat moet je kunnen:
• Je kunt de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp en het onderwerp in een zin vinden (H3.7).
• Je kunt sterke werkwoorden in de verleden tijd correct spellen (H3.8).
• Je kunt het meervoud op -en van zelfstandig naamwoorden correct schrijven (H3.8).
• Je kunt acht dicteewoorden correct spellen (H3.8).
• Je kunt al deze vaardigheden toepassen bij het schrijven van een verslag, waarin je antwoord geeft op de 5W1H vragen en gebruikt maakt van verwijswoorden (H3.4)