Spelling 4.5 les 1

Spelling 4.5
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling 4.5

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Doel van de les:

Je kunt voltooide deelwoorden op de juiste manier schrijven. 



Slide 2 - Tekstslide

Theorie 
Een voltooid deelwoord staat nooit alleen in de zin. 
Er staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij. 
Kijk maar: 
Jij hebt de tekst gelezen.
De koning werd door het volk toegejuicht.
De gasten zijn naar huis gegaan


Slide 3 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?

Ik heb sperziebonen gekocht, want ik wist niet zeker of je spinazie lust.
A
lust
B
heb
C
wist
D
gekocht

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?

Mijn moeder moest naar het ziekenhuis rijden toen mijn vader in zijn vinger had gezaagd.
A
rijden
B
gezaagd
C
moest
D
had

Slide 5 - Quizvraag

Let op!
Soms begint een werkwoord al met be-, ver-, ont-, of her-. Deze krijgt dan géén ge- aan het begin van het voltooid deelwoord.

Voorbeelden: betaald, verteld, ontvoerd, hersteld.

Slide 6 - Tekstslide

Noteer het voltooid deelwoord uit de zin:
Afgelopen zaterdag hebben we de achtste verjaardag van 
mijn neefje Noah gevierd. 

Slide 7 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord uit de zin:
'We wilden naar het theater maar de kaartjes waren te duur dus toen hebben we maar een museum bezocht.'

Slide 8 - Open vraag

Aan het werk
Je maakt de opdrachten weer digitaal op Malmberg.nl
Maken opdracht 3,4
 (vraag hulp van iemand thuis of online met een klasgenoot)

Klaar?
Woorden oefenen van 4.3
Lezen in je leesboek 

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf nu het voltooid deelwoord met de juiste uitgang: Leren

Slide 10 - Open vraag

Schrijf nu het voltooid deelwoord met de juiste uitgang: Staken

Slide 11 - Open vraag

Dit vind ik nog een lastig werkwoord om te vervoegen.

Slide 12 - Open vraag

Maak een zin met een voltooid deelwoord. Begin de zin met een hoofdletter, eindig met een punt.

Slide 13 - Open vraag