In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
terugblik 5.4
Slide 4 - Tekstslide
De werkgelegenheid is 13 miljoen in Nederland. De werkloosheid ligt op 1,4 miljoen. Hoe groot is de beroepsbevolking?
A
14,4 miljoen
B
11,6 miljoen
C
9,3 miljoen
D
0,1 miljoen
Slide 5 - Quizvraag
Kirsten heeft net haar mbo-diploma gehaald en neemt ontslag bij de Albert Heijn en is nu opzoek naar een baan die past bij haar diploma. Wat voor werkloosheid is dit?
A
Frictiewerkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 6 - Quizvraag
Wat is onjuist over conjuncturele werkloosheid?
A
Het ontstaat door de verandering in de vraag naar goederen en diensten.
B
Als de prijzen van producten stijgen dan ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
C
De overheid kan conjuncturele werkloosheid oplossen door belastingen te verlagen.
D
Als bedrijven hun productie verplaatsen naar een ander land dan ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat is GEEN voorbeeld van kapitaal?
A
Gebouw
B
Machine
C
Voertuig
D
Infrastructuur
Slide 10 - Quizvraag
www.powtoon.com
Slide 11 - Link
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de juiste omschrijving van het begrip 'Productiefactoren'.
A
Alles wat je nodig hebt voor het maken van een product.
B
Alle soorten bedrijven die er bestaan.
C
Alle bedrijven waar grondstoffen vandaan komen.
D
Alles waar consumenten producten kunnen kopen.
Slide 13 - Quizvraag
Voor het maken van kaas is er een boer nodig geweest die melk produceerde. Bij welke productiefactor hoort de melkboer?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap
Slide 14 - Quizvraag
www.powtoon.com
Slide 15 - Link
Wat is een juiste omschrijving voor het begrip 'Toegevoegde waarde'?
A
Alle productiefactoren samen.
B
Alle beloningen van de productiefactoren samen.
C
Huur + Rente + Pacht + Winst
D
De prijs van een product.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de beloning van arbeid?
A
Belasting
B
Loon
C
Winst
D
Rente
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de beloning van ondernemerschap?
A
Huur
B
Rente
C
Winst
D
Loon
Slide 18 - Quizvraag
Welke productiefactor hoort bij de beloning rente?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de juiste formule van Toegevoegde waarde?
A
Grondstof + Loon + Machine + Winst
B
Natuur + Loon + Huur + Rente
C
Pacht + Loon + Huur + Winst
D
Pacht + Loon + Huur + Rente
Slide 20 - Quizvraag
www.powtoon.com
Slide 21 - Link
Een pindakaas fabriek verkoopt pindakaas aan supermarkten voor €0,56. De supermarkten verkopen dezelfde pindakaas voor €1,59. De pindakaas fabriek heeft de pinda's ingekocht voor €0,22. Wat is de toegevoegde waarde van de pindakaas fabriek?
A
€1,37
B
€0,34
C
€1,03
D
€0,81
Slide 22 - Quizvraag
Wat is onjuist?
A
Een bedrijfskolom is de weg die een product aflegt.
B
De consument hoort niet bij het bedrijfskolom.
C
Elk bedrijf in de bedrijfskolom voegt waarde toe aan het product.
D
De bedrijfskolom van brood begint bij de boer en eindigt bij de consument.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is toegevoegde waarde?
A
Alle productiefactoren samen.
B
Alle beloningen van de productiefactoren samen.
C
Alle bedrijven van de productiefactoren samen.
D
Alle aantallen van de productiefactoren samen.
Slide 24 - Quizvraag
Binnen een bedrijfskolom van ketchup verkoopt de tomatenboer tomaten aan de ketchup fabriek voor €0,11 en de ketchupfabriek verkoopt de ketchup aan de supermarkt voor €0,76. De supermarkt verkoopt de ketchup uiteindelijk voor €1,29. Wat is de toegevoegde waarde van de ketchupfabriek?
A
€0,65
B
€1,18
C
€0,53
D
€0,42
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Bij de Dirk hebben ze nog kassières, bij de AH hebben ze bijna alleen maar zelfscan kassa's. Welke supermarkt is arbeidsintensiever?
A
Dirk
B
AH
Slide 27 - Quizvraag
In een landbouwbedrijf is de productie bijna helemaal geautomatiseerd. Wat is het landbouwbedrijf?