kassa en kassa opmaakstaat

kassa en kassa opmaakstaat
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 4 min

Onderdelen in deze les

kassa en kassa opmaakstaat

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Theorie met checkvragen
- Uitleg kassa opmaakstaat
- In groepjes van 3 
   de opdracht maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerling kan uitleggen welke 6 functies een kassa heeft.
  • De leerling kan uitleggen hoe een kassa opmaakstaat werkt.
  • De leerling kan selecteren welke gegevens die nodig heeft voor het invullen van de kassa opmaakstaat. 
  • De leerling kan een kassa opmaakstaat correct invullen en uitwerken.

Slide 3 - Tekstslide

Waar denken jullie aan bij kassa?

Slide 4 - Woordweb

Functies van de kassa
1. Bewaarfunctie: Het bewaren van geld in de kassalade.

2. Rekenfunctie: Het uitrekenen wat de klant moet betalen

3. Registratiefunctie: Het maken van een kassabon -> daarop staat wat de klant heeft gekocht en hoeveel hij heeft betaald. 

Slide 5 - Tekstslide

Functies van de kassa
4. Controlefunctie: Welke verkoper wat heeft verkocht.

5. Informatiefunctie: Hoeveel klanten hebben er iets gekocht, wat de dag/week omzet is en wat er per verkopen verkocht is.

6. Beheerfunctie: Voorraden bijhouden.

Slide 6 - Tekstslide

Checkvraag : Met welke functie op de kassa kan je de kassabon maken?
A
Bewaarfunctie
B
Registratiefunctie
C
informatiefunctie
D
Beheerfunctie

Slide 7 - Quizvraag

Checkvraag: Met welke functie op de kassa kan je de voorraad bijhouden?
A
Bewaarfunctie
B
Rekenfunctie
C
Beheerfunctie
D
Controlefunctie

Slide 8 - Quizvraag

EAN-code
  • European Article  Numbering
  • Streepjes code met 13 cijfers
  • Scanningkassa
  • Systeem registreert de verkoop


Slide 9 - Tekstslide

PLU-code
  • Price look up code
  • Via een nummer kan je producten opzoeken in het kassa systeem
  • juiste product -> Prijs
  • Vaak op groente en fruit
  • of in kassa zonder scanner

Slide 10 - Tekstslide

Voordelen van PLU en EAN-codes
  • Je hoeft de artikelen niet meer te prijzen
  • De klant krijgt een duidelijke kassabon
  • De kans op fouten is kleiner
  • De computer registreert de verkochte artikelen  

Slide 11 - Tekstslide

Checkvraag: Deze code staat beter bekend als een streepjescode.
A
EAN-Code
B
PLU-Code

Slide 12 - Quizvraag

Checkvraag: De kans op fouten is groter door gebruik van PLU en EAN codes.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Afromen
  • Contant geld -> chartaal geld
  • Bepaalde waarde in de kassa hebben
  • Het teveel papiergeld uit de kassa halen
  • Dit word bewaard in een afroombox
  • Diefstal voorkomen 

Slide 14 - Tekstslide

Z-Bon
  • Uitdraai van de kassa waarop een totaaloverzicht van alle Contante verkopen (omzet) staat.

Slide 15 - Tekstslide

Checkvraag: Wat is niet waar over afromen?
A
Je gaat afromen wanneer er teveel contant geld in de kas is.
B
Er word afgeroomd om diefstal te voorkomen
C
Je gaat afromen wanneer er teveel gepind is
D
Geld wat word afgeroomd word in een afroom box bewaard

Slide 16 - Quizvraag

Betalingsmogelijkheden
  • Contant geld -> chartaal geld
  • Plastic geld : bankpasje -> giraal geld
  • Creditcard
  • Waardebonnen

Slide 17 - Tekstslide

Waardebonnen
Drie soorten waardebonnen 
  1. Cadeaubon -> De volledige waarde word betaald en gegeven aan iemand.
  2. Tegoedbon -> word uitgegeven wanneer de klant met een product terug komt naar de winkel, de waarde van het product word gegeven in een tegoedbon.
  3. Kortingsbon -> Kortingen die gegeven worden door bedrijven, vaak om klanten te trekken. Deze kortingsbonnen worden gegeven in tijdschriften of op internet

Slide 18 - Tekstslide

Checkvraag: Wat is de economische benaming voor plasticgeld. (bankpasje)
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Waardebon

Slide 19 - Quizvraag

Checkvraag: Welke drie soorten waardebonnen zijn er?

Slide 20 - Open vraag

Kassaopmaakstaat
Einde van de dag word een kassaopmaakstaat ingevuld
Formulier waarop je precies invult hoeveel munten en bankbiljetten in de kassalade zit.
1. het afsluiten van de kassa
2. het bekijken van wat de hoeveelheid contant zou moeten zijn volgens de kassa
3. het tellen van het werkelijk aanwezige contante geld.

4. bekijk wat de omzet is van de dag, hoeveel is er gepind en contant betaald

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Rekenregels
Totaal contant in lade = totaal muntgeld + papiergeld
Totale kassa inhoud = Totaal contant in lade + pin + creditcard + waarde- en kortingsbonnen
Totale omzet = Totale kassa inhoud - beginsaldo
contant afgeroomd = totaal contant in lade - beginsaldo

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
In groepjes van drie de kassa opmaakstaat volledig invullen en berekenen.

Slide 24 - Tekstslide