aantrekkelijk formuleren 4: zet bij elkaar wat bij elkaar hoort
Hoofdstuk 4 - Formuleren
We gaan deze les leren hoe je aantrekkelijk kan formuleren.
Het leerdoel van deze les is:
Je leert aantrekkelijk te formuleren.
Je leert dat je woorden die bij elkaar horen, bij elkaar moet plaatsen.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 4 - Formuleren
We gaan deze les leren hoe je aantrekkelijk kan formuleren.
Het leerdoel van deze les is:
Je leert aantrekkelijk te formuleren.
Je leert dat je woorden die bij elkaar horen, bij elkaar moet plaatsen.
Slide 1 - Tekstslide
Het formuleren van een zin
Als je een zin verkeerd formuleert kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.
Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.
Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?
Slide 2 - Tekstslide
a. Merel geeft de fles aan de baby die zij uit de magnetron haalt. b. Merel haalt de fles uit de magnetron en geeft deze aan de baby.
A
Zin a is beter
B
Ze zijn beide niet goed
C
Ze zijn beide goed
D
Zin b is beter
Slide 3 - Quizvraag
a. Mannen kiezen vaker dan vrouwen ijs als dessert.
b. Mannen kiezen vaker ijs dan vrouwen als dessert.
A
Ze zijn beide niet goed.
B
Zin a is beter.
C
Zin b is beter.
D
Ze zijn beide niet goed
Slide 4 - Quizvraag
Waarom?
Waarom is de ene zin beter dan de andere?
Hoe dat zit gaan we straks bekijken!
Slide 5 - Tekstslide
De uitleg!
Kijk naar het filmpje met de uitleg die bij dit hoofdstuk hoort.
Let goed op, hierin wordt duidelijk uitgelegd hoe je aantrekkelijk kan formuleren.
Slide 6 - Tekstslide
De theorie
Nog even kort de vijf tips uit het filmpje herhalen!
Vijf tips!
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
Slide 7 - Tekstslide
We gaan kijken of jullie het snappen! Welke zin is beter en waarom?
1. Tim heeft een waakzame en een hele grote hond.
2. Tim heeft een waakzame hond die heel groot is.
Slide 8 - Open vraag
Welke zin is beter en waarom? 1. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, maar ze heeft nog geen trouwjurk gekocht. 2. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, hoewel ze nog geen trouwjurk gekocht heeft.
Slide 9 - Open vraag
Welke zin is beter en waarom? 1. Een patiënt kan wegens gebrek aan medicijnen veel zieker worden. 2. Een patiënt kan veel zieker worden wegens gebrek aan medicijnen.