3,3 gehaltes (concentraties)

3,3 gehaltes (concentratie)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3,3 gehaltes (concentratie)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- even herhalen vorige week; molrekenen + molaire volume
(quizvragen)
- beginnen aan de concentratie
(komt een extra blokje bij, ja ik weet het sorry bij de meeste past dat niet meer) 
- ppm en ppb 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les kun je
- Gram naar mol en andersom (vorige week behandeld)
- mol naar aantal deeltjes en andersom (ook vorige week gedaan)
- van mol naar volume gassen en andersom met het molaire volume (ook vorige week gedaan). 
- van mol naar concentratie en andersom (komt vandaag)
- Rekenen met ppb en ppm (hebben jullie volgens mij al gehad)

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel deeltjes zitten er in 5 mol van een willekeurige stof?
A
5
B
3,011 * 10^24
C
8,303 * 10 ^22

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel milliliter neemt 4 mol stikstof gas in bij normale druk en 273 K?
Je hoeft hierbij niet op significantie te letten
A
98,0 mL
B
86,6 mL
C
89600 mL
D
98000 mL

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel mol is 4,50 gram mierenzuur (HCOOH)?
A
4,50
B
46,03
C
0,098
D
207,1

Slide 6 - Quizvraag

gehalte 
- hoeveelheid stof in een mengsel
- Net als massa % en volume%

Slide 7 - Tekstslide

ppm en ppb 
- Parts per million (ppm) en billion (ppb) 
niet x 100 maar:


Slide 8 - Tekstslide

Concentratie/molariteit 
- Geef aan hoeveel er van een stof in een bepaald volume aanwezig is
- Eenheid is mol/L (mol per liter) 




Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Notatie 
De eenheid is mol/L
wordt vaak aangegeven met M (grote M = molair)
dus M = mol/L

concentratie wordt ook aangegeven met [ ] (vierkante haken) rondom de stof
[HCOOH] = 0,26 mol/L OF 0,26 M

Slide 11 - Tekstslide

Bereken de molariteit van 5 mol suiker in 500 mL thee
A
0,1 M
B
0,01 M
C
10 M
D
2,5 M

Slide 12 - Quizvraag

je lost 40 gram glucose (C6H12O6) op in 250 mL water
A
160 M
B
0,22 M
C
0,88 M
D
0,00088 M

Slide 13 - Quizvraag

Weektaak deel 1 
Maken opdracht 10, 11cd, 12 en 13 uit het boek (blz 69) of in de 
- Maken opdracht 20 t/m 22 en 28 uit het boek (blz 72&73) of in 
Maken opdracht 23 en 25 t/m 27 uit het boek (blz 72&73) of in 
- Maken opdracht 31 t/m 33 en 35 uit het boek (blz 76) of in de 

Slide 14 - Tekstslide