5.2 & 4.2 Waar wil je werken?

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Leerdoelen 5.2 Kader & 4.2Basis
  • Uitleg par. 5.2 & 4.2
  • Zelfstandig aan het werk.
  • Leerdoelen controleren

Slide 2 - Tekstslide

Beoordelen Cijfer voor dit hoofdstuk
  • Maken van de toets op 14 maart het 3e uur.
  • Maken van de opdrachten (digitaal)
  • Wanneer je deze maakt en goed kun je een hele punt extra scoren voor de toets.
  • Wat houdt dit in?
  • Stel je hebt op je toets een 4,6 behaald maar je het de opdrachten wel goed gemaakt krijg je er 1 punt bij. 

Slide 3 - Tekstslide

Waar wil je werken?
Na deze les weet je ...
  • welke arbeidsmotieven je kunt hebben
  • welke productiesectoren er zijn
  • wat arbeidsverdeling is
  • het verschil tussen leidinggevend en uitvoerend werk
  • het verschil tussen geschoold en ongeschoold werk
  • wat een zzp’er is

Slide 4 - Tekstslide

Waar denken jullie aan bij het begrip:
een eigen bedrijf ?

Slide 5 - Woordweb

Redenen om te werken
  • geld verdienen
  • om nuttig en zinvol bezig te zijn
  • voor de contacten die het werk oplevert
  • omdat een baan regelmaat aan je leven geeft
  • omdat je in je werk nieuwe dingen kunt leren

  • Al dit soort redenen om te willen werken noem je arbeidsmotieven

Slide 6 - Tekstslide

Welk arbeidsmotief hoort bij deze uitspraak:

' Het leuke van mijn werk is dat is steeds ergens anders kom. ik kom steeds andere mensen tegen.'
A
Nuttig en zinvol bezig zijn
B
Leert nieuwe dingen
C
Sociale contacten
D
Zorgt voor regelmaat

Slide 7 - Quizvraag

Productiesectoren
In onze samenleving vinden arbeid en productie plaats in de volgende vier productiesectoren:
  1. Primaire sector (landbouwsector): deze sector levert voedsel, grondstoffen en delfstoffen.
  2. Secundaire sector (industriesector): deze sector verwerkt de grondstoffen tot producten.
  3. Tertiaire sector (commerciële dienstverlening): in deze sector vind je bedrijven uit de commerciële dienstverlening. Zij zijn op winst gericht.
  4. Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening): in deze sector vind je bedrijven en organisaties die ook diensten verlenen, maar die geen winst maken, zoals de overheid.

Slide 8 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding. Van welke productiesector is hier sprake?
A
primaire/agrarische
B
secundaire/Industriële
C
tertiaire
D
quartaire

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Van welke productiesector is hier sprake?
A
primaire/agrarische
B
secundaire/Industriële
C
tertiaire
D
quartaire

Slide 10 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Van welke productiesector is hier sprake?
A
primaire/agrarische
B
secundaire/Industriële
C
tertiaire
D
quartaire

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Van welke productiesector is hier sprake?
A
primaire/agrarische
B
secundaire/Industriële
C
tertiaire
D
quartaire

Slide 12 - Quizvraag

Ieder zijn eigen taak
  • Het werk bij een bedrijf is verdeeld in verschillende banen.
  • Dit heet arbeidsverdeling.
  • Bij arbeidsverdeling
  • Doet iedereen waar hij/zij goed in is.
  • Heeft iedereen zijn eigen specialisatie.

Slide 13 - Tekstslide

Leidinggevend werk of uitvoerend werk
  • Leidinggevend werk
  • Jij geeft opdrachten aan anderen.
  • Jij bent verantwoordelijk voor het eindresultaat.
  • Uitvoerend werk
  • Je voert opdrachten uit die je opgedragen krijgt

Slide 14 - Tekstslide

Leidinggevend of uitvoerend werk
Leidinggevend werk

Bij leidinggevend werk vertel je andere mensen wat zij moeten doen en ben je verantwoordelijk voor het resultaat.​ 
Uitvoerend werk

Bij uitvoerend werk krijg je opdrachten van je baas en die voer je uit.

Slide 15 - Tekstslide

Geschoold of ongeschoold werk
  • Voor geschoold werk heb je een beroepsopleiding nodig



  • Voor ongeschoold werk heb je geen beroepsopleiding nodig

Slide 16 - Tekstslide

Ondernemer
  • De meeste mensen werken als werknemer in loondienst. Maar je kunt ook als zelfstandig ondernemer werken. Je verdient je inkomen met je eigen bedrijf. 
  • Ondernemers starten vaak als zzp’er  
  • Een zzp’er is een zelfstandige zonder personeel. 

Slide 17 - Tekstslide

Waar moet een zelfstandig ondernemer zich inschrijven?
A
De gemeente
B
Handelsregister
C
Kamer van Koophandel (KvK)
D
Verkoopregister

Slide 18 - Quizvraag

Kamer van Koophandel
Een zelfstandig ondernemer moet zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel
(KvK) en een ondernemingsvorm (rechtsvorm) kiezen.

De ondernemingsvorm geeft aan:
  • wie de eigenaar van het bedrijf is
  • wie op welke manier verantwoordelijk is voor het bedrijf

Slide 19 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
  • Eenmanszaak
  • vof (vennootschap onder firma)
  • bv (besloten vennootschap)
  • nv (naamloze vennootschap)

Slide 20 - Tekstslide

Voor welke ondernemingsvorm zou een zzp'er kiezen?
A
bv
B
vof
C
nv
D
eenmanszaak

Slide 21 - Quizvraag

Eenmanszaak
  • In een eenmanszaak is één persoon de eigenaar, maar die kan wel personeel in dienst hebben. 
  • Als een eenmanszaak schulden heeft                                                   moet de eigenaar die desnoods met                                                   zijn privégeld afbetalen. 

Slide 22 - Tekstslide

Vennootschap onder firma
  • Vennootschap onder firma is een ondernemingsvorm waarbij meer eigenaren samen de leiding hebben. 
  • De eigenaren heten vennoten of firmanten. 
  • Met een vof kun je samen meer eigen geld in de zaak steken en kun je de taken verdelen.
  • De eigenaren kunnen personeel in dienst hebben.
  • Ook de eigenaren van een vof lopen het risico dat ze schulden van het bedrijf met hun privégeld moeten afbetalen.

Slide 23 - Tekstslide

BV
  • Als een eigenaar niet met zijn privévermogen aansprakelijk wil zijn, kan hij een bv oprichten. 
  • De bv is eigendom van de aandeelhouders. De aandelen staan op naam van de eigenaren (soms is het er maar één).

  • De directeur is een werknemer en ontvangt salaris

  • De aandeelhouders hebben samen recht op de winst. De winst die wordt uitgekeerd, heet dividend.
 als de bv failliet gaat, zijn de aandeelhouders het geld van hun aandeel kwijt, maar ze zijn niet aansprakelijk met hun privévermogen. 

Slide 24 - Tekstslide

Naamloze vennootschap

  • De ondernemingsvorm van verschillende grote bedrijven is de nv (naamloze vennootschap). De kenmerken van een nv zijn bijna hetzelfde als van een bv.
  • Het verschil is dat iedereen aandeelhouder kan worden van een nv. De aandelen van deze bedrijven worden verhandeld op de beurs.




Slide 25 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding. Van welke ondernemingsvorm is hier sprake?
A
eenmanszaak
B
vof
C
nv

Slide 26 - Quizvraag

Inkomensverschillen
Inkomensverschillen ontstaan onder andere door:

  • Opleiding
  • Leeftijd
  • Ervaring
  • Verantwoordelijk werk
  • Zwaar of gevaarlijk
  • Onregelmatige diensten

Slide 27 - Tekstslide

Leidinggevend werk
Uitvoerend werk
Directeur
Schoonmaker
Teamleider
Productiemedewerker

Slide 28 - Sleepvraag

Zelf aan de slag
Ga aan de slag met het maken van de opdrachten.
Denk aan de extra te verdienen punt.
Kijk goed naar de vragen die ook terug zijn gezet!!
Suc6 met het maken van de opdrachten.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Eenmanszaak
VOF
BV en NV
ZZP
Eén eigenaar
De eigenaren heten firmanten
De directeur is een werknemer
Niet aansprakelijk met privévermogen
Bedrijf is eigendom van aandeelhouders.
Geen personeel

Slide 31 - Sleepvraag

Gezondheidszorg
Onderwijs
Landbouw
Transportbedrijven
Visserij
Banken
Bouw

Slide 32 - Sleepvraag

Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector

Slide 33 - Sleepvraag

Deel van het geheel
Deel : geheel x 100

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video