1. Ik gebruik respectvolle, fatsoenlijke taal, zowel naar docenten als naar
medestudenten.
2. Ik leg mijn jas, sjaal en andere kledingstukken in de kleedruimte tegen over de keuken
3. Tijdens de instructie heb ik de telefoon in de telefoonhotel of in de kleedruimte, tenzij de docent anders aangeeft.
4. ik kom op tijd. Als je een kwartier te laat bent kom je de les niet meer in. Pas 1 1/2 uur later mag je er weer in
5. Ik heb mijn (opgeladen) laptop, werkboek en een pen bij je. Je huiswerk heb je klaar. Zo niet, dan heb je vrijdags de tijd om het af te maken.
6. Ik zet de tas op de grond en mijn werkboek, pen en instructiemap leg ik op
tafel.