Rente, verzekeren en consumptief krediet

Rente, verzekeren en consumptief krediet
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Rente, verzekeren en consumptief krediet

Slide 1 - Tekstslide

Een sommenverzekering is een verzekering waarbij de uitkering door de verzekeraar afhankelijk is van het moment dat verband houdt met het leven of sterven van een bepaalde persoon.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Welke verzekering is een sommenverzekering?
A
Brandverzekering
B
Aansprakelijkheidsverzekering
C
Lijfrenteverzekering
D
Bedrijfsschade verzekering

Slide 3 - Quizvraag

Stelling: Bij samengestelde interest krijg je alleen rente over het beginbedrag, terwijl je bij enkelvoudige interest rente over rente krijgt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Bereken de eindwaarde na 3 jaar sparen:
€ 1.000 op een spaarrekening tegen 2% samengestelde rente.
A
€1.061,21
B
€1.060

Slide 5 - Quizvraag

De schuld wordt lager door
A
Aflossing
B
Rente
C
Aflossing en rente

Slide 6 - Quizvraag

Er staat € 1.000 op een spaarrekening tegen 1,5% enkelvoudige rente. Bereken de opgebouwde rente na 2 jaar sparen.
A
€50,00
B
€60,00
C
€30,00
D
€20,00

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van consumptief krediet
A
Doorlopend krediet
B
Persoonlijke lening
C
Huurkoop
D
Lineaire hypothecaire lening

Slide 8 - Quizvraag

Consumptief krediet is krediet voor de aanschaf van niet-waardevaste consumptiegoederen, zoals bijvoorbeeld een wasmachine of laptop. Omdat er sprake is van een lening …(1)… onderpand is het interestpercentage relatief …(2)… De bank heeft …(3)… zekerheid.
A
1 = zonder, 2 = hoog, 3 = veel
B
1 = zonder, 2 = laag, 3 = weinig
C
1 = zonder, 2 = hoog, 3 = weinig
D
1 = met, 2 = hoog, 3 = veel

Slide 9 - Quizvraag

Een 4% lening van € 150.000,- heeft een looptijd van 30 jaar.
De aflossing wordt aan het einde van elk jaar betaald. De lening wordt lineair afgelost. Bereken het bedrag aan aflossing dat aan het eind van het 1e jaar wordt betaald.
A
€ 6.000,-
B
€ 11.000,-
C
€ 15.000,-
D
€ 5.000

Slide 10 - Quizvraag

Een 4% lening van € 150.000,- heeft een looptijd van 30 jaar.
De aflossing wordt aan het einde van elk jaar betaald. De lening wordt lineair afgelost. Bereken de schuldrest na 10 jaar.
A
€ 100.000,-
B
€ 105.000,-
C
€ 150.000,-
D
€ 5.000

Slide 11 - Quizvraag

Verkoopprijs € 75,-
Inkoopwaarde is 24% van de omzet Afzet is 2.000
A
De omzet is € 48.000,-
B
De brutowinst is € 57,- per stuk
C
De inkoopwaarde is € 18,- per stuk
D
De brutowinst is € 36.000,-

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige interest
D
samengestelde interest

Slide 13 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 14 - Quizvraag

Een handelaar verkoopt voetballen.
De verkoopprijs per voetbal is € 39,90
De inkoopprijs per stuk is € 19,70.
De bedrijfskosten zijn € 80.000,-.
De afzet is 3.000 stuks.
Bereken het nettoresultaat.
A
€ 60.600,- winst
B
€ 59.100,- winst
C
€ 5.400,- verlies
D
€ 19.400,- verlies

Slide 15 - Quizvraag