ROUS Herhaling Levensloop H5 - vermogen deel II

Hoofdstuk 5 - Vermogen
 Lesbrief Levensloop
vwo 4 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 - Vermogen
 Lesbrief Levensloop
vwo 4 

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
Lesdoelen:
Box 3
Reële waarde van vermogen en de consumentenprijsindex 


Slide 2 - Tekstslide

cpi = consumentenprijsindexcijfer
Het cpi is een samengesteld gewogen indexcijfer! 





gewogen, omdat de ene artikelgroep zwaarder meetelt dan de andere artikelgroep
samengesteld, omdat het cpi is samengesteld uit verschillende artikelgroepen

Slide 3 - Tekstslide

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 4 - Tekstslide

Samengesteld gewogen indexcijfer
Omdat het CBS aan iedere artikelgroep een ander gewicht geeft, is het cpi een samengesteld gewogen indexcijfer.
  • Samengesteld omdat het cpi is samengesteld uit verschillende artikelgroepen.
  • Gewogen omdat iedere artikelgroep een andere weging heeft en daarom verschillend meetelt in de berekening van het cpi.

Slide 5 - Tekstslide

CPI
CPI = Samengesteld Gewogen Prijsindexcijfer

Samengesteld -> meerdere categorieën
Gewogen -> niet alles telt even zwaar mee
PIC -> Gebaseerd op % toe/afname in indexcijfers

Slide 6 - Tekstslide

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 7 - Quizvraag

CPI 2016 = 106,7
CPI 2017 = 109,2
Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?

Slide 8 - Open vraag


A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 104

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de samenstelling van de CPI.
Aan welk artikelgroep wordt het
minste uitgegeven?

Slide 10 - Open vraag

Bekijk de samenstelling van de CPI.
Welk artikelgroep is het
meest in prijs gestegen?

Slide 11 - Open vraag

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 12 - Quizvraag

De lorenzcurve geeft een beeld van de hoogte van de inkomens
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Door nivellering komt de lorenzcurve verder van de diagonaal af te liggen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Lieke verdient twee keer zoveel als Melisse. Beiden krijgen een loonsverhoging van € 200. Het gevolg van deze verhoging is dat
A
De inkomens worden genivelleerd
B
De inkomensverhoudingen gelijk blijven
C
De inkomensverdeling schever wordt
D
De inkomensverdeling rechtvaardiger wordt

Slide 15 - Quizvraag

Hoe hoger de Gini-coefficient, hoe meer denivellering.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Inkomensverdeling
Inkomensherverdeling in de Lorenz curve:

- Rode lijn: primaire inkomens
- Blauwe lijn: secundaire inkomens

Slide 17 - Tekstslide

Een daling van de gini-coëfficiënt geeft dus aan dat er sprake is van nivellering.

Slide 18 - Tekstslide

Gini Coëfficient
Formule:
A/(A+B)
Oppervlake A is de oppervlakte tussen de diagonaal en Lorenzcurve. Hoe groter deze oppervlakte, hoe schever de inkomens verdeeld zijn en hoe groter de uitkomst van de gini coëfficient is. De uitkomst ligt altijd tussen 0 en 1. Hoe dichter bij 1 hoe schever de inkomens verdeeld zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Inkomstenbelasting
Box 1: inkomen uit werk en woning
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen

Slide 20 - Tekstslide

Box 3
Niet echte inkomen uit vermogen maar aangenomen:

Slide 21 - Tekstslide

Inflatie
Oorzaken inflatie: 
  • Stijging van de vraag (bestedingsinflatie)
  • Kosten stijgen bij bedrijven (kosteninflatie)
  • Stijging importprijzen
  • De overheid vraagt meer geld

Slide 22 - Tekstslide

Voordelen van inflatie
Voordelen van inflatie:
  • de waarde van je schuld wordt minder
  • voor de concurrentiepositie als de inflatie in het buitenland groter is dan in Nederland

Slide 23 - Tekstslide

Nadelen van inflatie
Nadelen van inflatie:
  • koopkracht daalt
  • Spaargeld wordt minder waard
  • Ondernemersrisico wordt groter

Slide 24 - Tekstslide


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 25 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 26 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 27 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 28 - Quizvraag

Koopkracht is:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen met het geld dat je hebt
C
Hoeveel spaargeld je hebt

Slide 29 - Quizvraag

Het inkomen van Timon is met 5% gestegen t.o.v. vorig jaar. De prijzen zijn in de zelfde periode met 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Timon veranderd? Gestegen of gedaald?

Slide 30 - Open vraag

Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?

Slide 31 - Open vraag

Aan de slag!
Extra oefenopgave H5 Classroom

Slide 32 - Tekstslide