WEBB - Levensloop t/m 5.13 deel II

Welkom
4 VWO ECONOMIE  ||  2024-2025
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
4 VWO ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Herhaling H5
- Uitleg
- Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het inkomen van Marco stijgt in 2020 met 2,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,8% t.o.v. het basisjaar.

Bereken het indexcijfer van het reëel inkomen.
A
100,8
B
99,2
C
86,8
D
130,2

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de koopkracht als het nominaal inkomen met een lager percentage stijgt dan dat de prijzen stijgen?
A
De koopkracht daalt
B
De koopkracht blijft gelijk
C
De koopkracht stijgt

Slide 8 - Quizvraag

cpi = consumentenprijsindexcijfer
Het cpi is een samengesteld gewogen indexcijfer! 





gewogen, omdat de ene artikelgroep zwaarder meetelt dan de andere artikelgroep
samengesteld, omdat het cpi is samengesteld uit verschillende artikelgroepen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 11 - Tekstslide

Samengesteld gewogen indexcijfer
Omdat het CBS aan iedere artikelgroep een ander gewicht geeft, is het cpi een samengesteld gewogen indexcijfer.
  • Samengesteld omdat het cpi is samengesteld uit verschillende artikelgroepen.
  • Gewogen omdat iedere artikelgroep een andere weging heeft en daarom verschillend meetelt in de berekening van het cpi.

Slide 12 - Tekstslide

Cpi berekenen

Slide 13 - Tekstslide

Formule berekening CPI

Slide 14 - Open vraag

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 15 - Quizvraag

CPI 2016 = 106,7
CPI 2017 = 109,2
Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?

Slide 16 - Open vraag

Bereken het CPI in twee decimalen nauwkeurig.

Schrijf berekening op!!

Slide 17 - Open vraag

Bereken de consumentenprijsindex (CPI)


A
110,1
B
92,9
C
102,0
D
127,9

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het CPI?
Wat is het CPI?
A
101,7
B
1,7%
C
101,46
D
1,46%

Slide 19 - Quizvraag


A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 104

Slide 20 - Quizvraag

Bekijk de samenstelling van de CPI.
Aan welk artikelgroep wordt het
minste uitgegeven?

Slide 21 - Open vraag

Bekijk de samenstelling van de CPI.
Welk artikelgroep is het
meest in prijs gestegen?

Slide 22 - Open vraag

artikelgroep
wegingsfactor
prijsindex
prijsindex x wegingsfactor
voeding
15
105
wonen
25
103
kleding
5
96
ontspanning
10
101
diversen
45
100
totaal
100
1575
2575
480
1010
4500
106,4
101,4

Slide 23 - Sleepvraag

Antwoord CPI berekening
(15x105 + 25x103 + 5x96 + 10x101 + 45x100) / 100 = 101,4.

De prijzen zijn 1,4% gestegen t.o.v. het basisjaar.

Betekent dit dat de inflatie 1,4% was? Het antwoord is waarschijnlijk nee. De inflatie bereken je t.o.v. een jaar eerder, dus het antwoord is alleen ja als het basisjaar vorig jaar was.

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag!

Maken t/m 5.15

Slide 25 - Tekstslide

Heffing op kapitaalinkomen
bij paragraaf 5.4

Slide 26 - Tekstslide

Verdeel de inkomens in arbeids- en kapitaalinkomens:
arbeidsinkomen
kapitaalinkomen
loon
dividend
rente op obligaties
rente op een spaarrekening
winst van een zzp'er
huur 
pacht

Slide 27 - Sleepvraag

aandelen
Als je aandelen bezit, ontvang je dividend waarover je inkomstenbelasting betaalt in box 2 of 3:

 5%>  'aanmerkelijk belang' --> box 2
 <5%  'sparen en beleggen'  -->  box 3 

Alle andere kapitaalinkomens (rente!) vallen ook in box 3.

Slide 28 - Tekstslide

In welke box worden de inkomens belast?
box 1
box 3
box 2
loon
dividend
rente op obligaties
rente op een spaarrekening
winst van een zzp'er
dividend van >5% van de aandelen van een bedrijf
pacht

Slide 29 - Sleepvraag

stroomgrootheid
voorraadgrootheid
je meet deze grootheid op een bepaald moment
je meet deze grootheid over een bepaalde periode
vermogen is een ...
inkomen uit vermogen is een ...

Slide 30 - Sleepvraag

box 3: Inkomen uit sparen en beleggen 
'vermogensrendementsheffing'
rendement op vermogen = inkomen uit vermogen 

De hoogte van het vermogen stelt de belastingdienst vast met een peildatum, = 1 januari.

Het rendement op het vermogen stelt de belastingdienst vast met een standaardberekening van het fictief rendement over het afgelopen jaar.

Slide 31 - Tekstslide

Bekijk tabel 5.3
Blz. 75

Slide 32 - Tekstslide

Sihem heeft op 1 januari 2020 een vermogen van €63.000. Aan het eind van het jaar is dit gestegen tot €68.000. De belastingdienst heeft haar fictieve rendement vastgesteld op €684. In werkelijkheid was haar rendement €900. De vermogensrendementsheffing is 30%. Hoeveel belasting betaalt Sihem in box 3 voor het jaar 2020?
A
(68.000 - 63.000) x 0,3 = €1.500
B
63.000 x 0,3 = €18.900
C
684 x 0,3 = €205,20
D
900 x 0,3 = €270

Slide 33 - Quizvraag

Hoe wordt het fictief rendement berekend?
schijf
vermogen 1 jan.
spaardeel (rendement 0,1%)

beleggingsdeel
(rendement 5%)
gemiddeld fictief rendement
0
0 - 30.000
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
1
30.001 - 100.000
67%
33%
0,67 x 0,1% + 0,33 x 5% = 1,717%
2
100.000 - 1.000.000
21%
79%
0,21 x 0,1% + 0,79 x 5% = 3,971%
3
 meer dan 1.000.000 
0%
100%
5%
Het tarief in box 3 is 30%, dus je betaalt 30% van het totale fictieve rendement in schijf 1, 2 en 3.

Slide 34 - Tekstslide

Sophia heeft op 1 januari een vermogen van €125.000. Bereken haar vermogensrendementsheffing (tarief is 30%) met behulp van de tabel.
schijf
vermogen 1 jan.
spaardeel (rendement 0,1%)

beleggingsdeel
(rendement 5%)
gemiddeld fictief rendement
0
0 - 30.000
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
1
30.001 - 100.000
67%
33%
0,67 x 0,1% + 0,33 x 5% = 1,717%
2
100.000 - 1.000.000
21%
79%
0,21 x 0,1% + 0,79 x 5% = 3,971%
3
 meer dan 1.000.000 
0%
100%
5%

Slide 35 - Open vraag

Antwoord opgave Sophia
In schijf 0 valt 30.000 (daarover betaalt Sophia niets).
In schijf 1 valt: 100.000 - 30.000 = €70.000.
Het fictief rendement in schijf 1 is: 70.000 x 0,01717 = €1.201,90.
In schijf 2 valt: 125.000 - 100.000 = €25.000.
Het fictief rendement in schijf 2 is: 25.000 x 0,03971 = €992,75.

De VRH is: 0,3 x (1.201,90 + 992,75) = €658,40.

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag!

Maken t/m 5.19

Slide 37 - Tekstslide