Eindtoets oefenen H4

Hoofdstuk 4
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat waren de drie belangrijkste kapitaalmiddelen tijdens de Industriële revolutie
A
Stoommachine, Textielmachine, Fabriekshal
B
Bank, Geld, Grond
C
Steenkool, Arbeid, Stoommachine
D
Stoommachine, Textielmachine, Geld

Slide 2 - Quizvraag

Wat was de belangrijkste locatiefactor van een textielfabriek ten tijde van de Industriële Revolutie?
A
Katoen
B
Kennis
C
Steenkool
D
Aan het water

Slide 3 - Quizvraag

Wat is voor arbeidsintensieve industrie de belangrijkste locatiefactor?
A
Transportkosten
B
Lage lonen
C
Kennis
D
Aanwezigheid van grondstoffen

Slide 4 - Quizvraag


A
Natuurlijke grens
B
Kunstmatige grens

Slide 5 - Quizvraag

Welke uitspraken zijn juist?
A
De bouwstijl is een kenmerk van cultuur
B
De sport die je doet heeft te maken met je cultuur
C
Japan is een voorbeeld van een natiestaat
D
Nederland en Australië horen bij hetzelfde cultuurgebied

Slide 6 - Quizvraag

welk begrip hoort bij het verspreiden van cultuurelementen
A
globalisering
B
amerikanisering
C
diffusie
D
europeanisering

Slide 7 - Quizvraag

De grenzen van het continentaal plat zijn...
A
Kunstmatig
B
Natuurlijk

Slide 8 - Quizvraag

In welke delen van Europa is de welvaart het grootst?
A
Oost- en Zuid-Europa
B
Noord- en West-Europa
C
Noord- en Oost Europa
D
Zuid- en West Europa

Slide 9 - Quizvraag

In welk deel van Europa is er lang vooral veel gewerkt in de primaire sector?
A
Noord-Europa
B
Oost- Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 10 - Quizvraag

In welk deel van Europa hebben ze lang te maken gehad communisme?
A
Noord-Europa
B
Oost- Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heette tot 1989 de grens tussen Oost-Europa en West-Europa?
A
de IJzeren muur
B
het IJzeren gordijn
C
Oost-West scheiding
D
grens van 1989

Slide 12 - Quizvraag

Welke landen in Europa zijn het rijkst?
A
Oost Europese landen
B
West Europese landen

Slide 13 - Quizvraag

In Oost-Europa is grotere regionale ongelijkheid dan in het westen omdat...
A
Groot verschil tussen steden en platteland
B
Veel industrie in de steden
C
Er sprake is van een vertrekoverschot in Oost-Europa
D
Alle drie

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een gunstige locatiefactor voor Oost Europa?
A
Lage lonen
B
Goed opgeleid personeel
C
Grote afzetmarkt
D
Alle drie

Slide 15 - Quizvraag

Sleep de onderdelen naar de juiste plaats!
Kapitalisme
Communisme
Vrijemark
economie
Plan
economie
Oost
West

Slide 16 - Sleepvraag

Vrijemarkteconomie
Planeconomie
Kapitalisme
Communisme
Productie wordt door de staat geleid
Productie wordt geregeld door particuliere bedrijven

Slide 17 - Sleepvraag

In welk jaar valt de Berlijnse muur (en het communisme)
A
1956
B
1963
C
1975
D
1989

Slide 18 - Quizvraag

Hoofdstuk 8

Slide 19 - Tekstslide

Zonder het broeikaseffect zou er geen leven
op aarde mogelijk zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een planeet en een ster?
A
Planeten geven licht, sterren niet
B
Planeten krijgen warmte en licht van sterren
C
Sterren krijgen warmte en licht van planeten
D
Sterren zijn veel kleiner

Slide 21 - Quizvraag

Hoe warm zou het op aarde zijn zonder broeikaseffect?
A
0 graden celsius
B
-35 graden celsius
C
-18 graden celsius
D
15 graden celsius

Slide 22 - Quizvraag

Waar zorgt de scheefstand van de aardas voor?
A
dag en nacht
B
zomer en winter

Slide 23 - Quizvraag

In hoeveel tijd draait de aarde om zijn eigen as?
A
24 uur
B
28 dagen
C
365 dagen
D
haha, de aarde draait helemaal niet!

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Sleepvraag

Ecologische voetafdruk
A
De impact die een persoon heeft op zijn omgeving
B
Als je in de groene verf bent gaan staan
C
Planten die extra hard groeien door klimaatverandering
D
Alles wat vervuilend is

Slide 26 - Quizvraag

Hoe kun je de term 'ecologische voetafdruk' het beste omschrijven?
A
De ecologische voetafdruk zegt iets over hoeveel jij van de aarde gebruikt
B
De ecologische voetafdruk gaat over hoeveel ruimte jij inneemt
C
De ecologische voetafdruk heeft alleen te maken met het gebruik van het landoppervlak
D
De ecologische voetafdruk zegt iets over de bevolkingsdichtheid in een land

Slide 27 - Quizvraag

Wie heeft er een grotere ecologische voetafdruk?
A
Keniaan
B
Amerikaan
C
Braziliaan
D
Nederlander

Slide 28 - Quizvraag

In welk land zal de ecologische voetafdruk in de toekomst sterk groeien?
A
Verenigde Staten
B
Nederland
C
Australië
D
China

Slide 29 - Quizvraag

In welke fase van het demografisch transitie model zit de bevolkingsdiagram van Indonesië?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4

Slide 30 - Quizvraag

Wat laat de bevolkingsdiagram van Indonesië zien?
A
Een ontwikkeld land
B
Een land in ontwikkeling
C
Een sterfteoverschot
D
Een geboorteoverschot

Slide 31 - Quizvraag

In welke fase van het demografisch transitie model zit Rusland in 2016?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4

Slide 32 - Quizvraag

Bekijk de leeftijdsdiagram van Rusland. Welke ontwikkeling zie je?
A
Land in ontwikkeling; veel geboorten, minder sterfgevallen
B
Een ontwikkeld land; weinig geboorten, veel sterfgevallen
C
Ontwikkelingsland; veel geboorten, veel sterfte

Slide 33 - Quizvraag

Geboortecijfer
Sterftecijfer
Emigratie
Vestigingsoverschot
Immigratie
Sociale bevolkingsgroei
Migratie
vertrekoverschot
Geboorteoverschot
strefteoverschot
Natuurlijke bevolkingsgroei

Slide 34 - Sleepvraag

H3

Slide 35 - Tekstslide