Formuleren: verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Formuleren 

verwijswoorden 

Lees de tekst 

Neustypen: zo snel mogelijk typen met je neus. Mohammed Khursid Hussain ging de uitdaging aan. Mohammed moest zo snel mogelijk 103 woorden typen, waarbij Mohammed Mohammeds handen op Mohammeds rug moest houden. Als dit Mohammed binnen 1 minuut en 33 seconden lukte, had Mohammed het wereldrecord verbroken. En het lukte Mohammmed met twee vingers in de neus (figuurlijk gesproken). Mohammeds tijd was 47,44 seconden.  

In de tekst kwam nogal vaak het woord Mohammed voor. 

Dit maakt de tekst niet zo fijn om te lezen. 

Daarom hebben we verwijswoorden! 

Kijk voordat je verder gaat met de opdrachten het instructiefilmpje! 

(Ik word er gelukkig al een beetje beter in...)

Aan de slag! 

Kies bij de volgende woorden het juiste verwijswoord. 

Als je even niet weet welk geslacht het woord is, gebruik dan het woordenboek! 

Omdat de universiteit minder geld krijgt, neemt ... minder studenten aan.

1. hij
2. ze

De feestcommissie vindt dat het bestuur ... niet serieus neemt.

1. haar
2. hem

Ik heb in mijn tuin een vijver aangelegd, maar ... loopt steeds leeg.

1. hij
2. het
3. ze

Als de buizerd naar voedsel zoekt, zie je ... hoog in de lucht cirkelen.

1. hem
2. haar

Dit product is zo populair dat ... nauwelijks nog te krijgen is.

1. het
2. hij
3. ze

Wanneer dit aanbod je niet bevalt, kun je ... beter niet accepteren.

1. hem
2. het

Heeft deze onderneming ... werknemers een bonus gegeven?

1. haar
2. zijn

Vanwege de kunstroof heeft het museum ... deuren moeten sluiten.

1. haar
2. zijn

Op 3 januari zal de vereniging ... leden een receptie aanbieden.

1. haar
2. hun
3. zijn

Waarom gaat deze international ... Nederlandse verstiging sluiten?

1. haar
2. zijn

Mijn familie heeft ... bezittingen in Spanje van de hand gedaan.

1. haar
2. hun
3. zijn

Dit land stuurt ... militairen naar brandhaarden overal op de wereld.

1. haar
2. zijn

Opdracht 2

Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun, deze, die, dit en dat. 

(Als je het moeilijk vindt, kijk dan in je boek bij het overzicht op bladzijde 122) 

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant, maar ... hier over economie niet.

Wil het leger extra geld, omdat ... steeds vaker vredesmissies moet uitvoeren?

Met ... vriendinnen deelt Esther veel van ... geheimen, maar toch kan ... niet alles aan ... vertellen.

Werkgevers mogen ... personeel niet zonder goede reden ontslaan.

Toen meneer De Hoogh op vakantie ... buren tegenkwam, is ... meteen met ... uit eten gegaan.

De politie zoekt naar een crimineel ... uit de gevangenis ontsnapt is.

Controleer voor jezelf