Transport

In welke bestanddelen van het bloed komen celkernen voor?
A
Alleen in rode bloedcellen
B
Alleen in witte bloedcellen
C
In rode bloedcellen en bloedplaatjes
D
In rode en witte bloedcellen
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

In welke bestanddelen van het bloed komen celkernen voor?
A
Alleen in rode bloedcellen
B
Alleen in witte bloedcellen
C
In rode bloedcellen en bloedplaatjes
D
In rode en witte bloedcellen

Slide 1 - Quizvraag

Waar in het lichaam bevinden zich de stamcellen waaruit de bloeddeeltjes zich ontwikkelen?
A
In het bloed in de bloedvaten
B
In het hart
C
In de lever
D
In het rode beenmerg

Slide 2 - Quizvraag

Alcohol wordt in/door het bloed vervoerd, door:
A
De rode bloedcellen
B
Door de witte bloedcellen
C
Door de bloedplaatjes
D
Door het bloedplasma

Slide 3 - Quizvraag

Een mogelijke oorzaak van bloedarmoede is ijzertekort. In welk gedeelte van het bloed is dit terug te vinden.
A
De rode bloedcellen
B
De witte bloedcellen
C
De bloedplaatjes
D
Het bloedplasma

Slide 4 - Quizvraag

Het bloed heeft 3 functies;
1 afweer tegen ziekte, 2 bloedstolling, 3 zuurstoftransport.
Je bent gestoken door een giftige vis welke functie(s) van het bloed worden verstoord?
A
afweer tegen ziekte
B
bloedstolling
C
afweer tegenziekte en zuurstoftransport
D
bloedstolling en zuurstoftransport

Slide 5 - Quizvraag

Trombose is het afsluiten van een bloedvat door bloedstolsels.
Uit welke bestanddelen van het bloed zijn stoffen betrokken bij het ontstaan van trombose?
A
bloedplaatjes en bloedplasma
B
bloedplaatjes en witte bloedcellen
C
bloedplasma en rode bloedcellen
D
rode bloedcellen en witte bloedcellen

Slide 6 - Quizvraag

Er vinden bij bloedstolling de volgende processen plaats:
1 Er vormt zich een netwerk van draden, 2 Fibrinogeen wordt omgezet in Fibrine, 3 Uit bloedplaatsjes komen stoffen vrij.
Zet deze processen in de juiste volgorde.
A
1-2-3
B
2-3-1
C
3-1-2
D
3-2-1

Slide 7 - Quizvraag

Hier zie een gedeelte van de bloedsomloop van een waterrat. Heeft hij net als een mens een dubbele bloedsomloop?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Behoren de longen van een waterrat tot de grote of tot de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 9 - Quizvraag

Welk deel van het hart heeft de meest gespierde wand?
A
De linker boezem
B
De linker kamer
C
De rechter boezem
D
De rechter kamer

Slide 10 - Quizvraag

Via welk bloedvat stroomt er zuurstofarm bloed het hart in?
A
Via bloedvat 1
B
Via bloedvat 3
C
Via bloedvat 11
D
Via bloedvat 10

Slide 11 - Quizvraag

Welk nummer geeft aan dat het bloed naar o.a. de benen stuurt
A
nummer 13
B
nummer 10
C
nummer 9
D
nummer 16

Slide 12 - Quizvraag

Het rechterdeel van het hart is verbonden met de ...............?
A
aorta
B
kransader
C
longader
D
longslagader

Slide 13 - Quizvraag

Het bloed in de kransslagader wordt verbonden met het bloed in de kransader. In welk bloedvat bevindt zich bloed met het hoogste glucose gehalte? En in welke richting stroomt dit bloed?
A
Hoogste glucose gehalte :kransader Stroomt: naar de hartspier toe
B
Hoogste glucose gehalte :kransader Stroomt: van de hartspier af
C
Hoogste glucose gehalte :kransslagader Stroomt: naar de hartspier toe
D
Hoogste glucose gehalte :kransslagader Stroomt: van de hartspier af

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de functie van de hartkleppen.
A
Verhinderen dat het bloed uit de boezems naar de aders stroomt.
B
Verhinderen dat het bloed uit de boezems naar de kamers stroomt.
C
Verhinderen dat het bloed uit de kamers naar de boezems stroomt
D
Verhinderen dat het bloed uit de kamers naar de slagaders stroomt.

Slide 15 - Quizvraag

Het rode bloedvat dat links op het hart ligt is dat een kransader of kransslagader? En bevat het zuurstofarm of zuurstofrijk bloed.
A
Kransader Zuurstofarm
B
Kransader Zuurstofrijk
C
Kransslagader Zuurstofarm
D
Kransslagader Zuurstofrijk

Slide 16 - Quizvraag

Bij de werking van het hart zijn drie fasen te onderscheiden. Tijdens welke fase staan de kleppen tussen de boezems en de kamers open?
A
Alleen tijdens de hartpauze
B
Alleen tijdens het samentrekken van de boezems
C
Alleen tijdens het samentrekken van de kamers
D
Zowel tijdens de hartpauze als tijdens het samentrekken van de boezems.

Slide 17 - Quizvraag

In welk bloedvat is op dit moment de druk het hoogste?
A
longader
B
aorta
C
longslagader
D
kransslagader

Slide 18 - Quizvraag

Een menselijk hart klopt ongeveer 70 keer per minuut in rust. Bij elke hartslag verlaat er uit elke kamer ongeveer 70ml bloed . Hoeveel bloed stroomt er ongeveer per hartslag het hart binnen?
A
70 ml
B
140 ml
C
5 liter

Slide 19 - Quizvraag

Joris heeft een gaatje in tussenwand van de hartkamers. Als het hart samentrekt stroom er bloed van linkerkamer naar de rechterkamer. Is de zuurstofvoorziening van de organen hier door hoger of lager of maakt het geen verschil?
A
hoger
B
lager
C
geen verschil

Slide 20 - Quizvraag

Een bloedvat voert bloed van de aorta naar de lever.
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 21 - Quizvraag

Welke bloedvaten hebben een wand van een cellaag dik?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 22 - Quizvraag

Welke bloedvaten zijn op de foto zichtbaar?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 23 - Quizvraag

In welke bloedvaten is de druk het laagst?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 24 - Quizvraag

Welke bloedvaten hebben een dikke, stevige en elastische wand.
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 25 - Quizvraag

In welk soort bloedvat komen veel plekken kleppen
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 26 - Quizvraag

Als je je polsslag voelt dan voel je aan
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders

Slide 27 - Quizvraag

Bij welke bloedvaten kunnen witte bloedcellen en vocht door de wand heen?
A
Slagaders
B
Haarvaten
C
Aders

Slide 28 - Quizvraag

Op de foto zie je een afwijking waarbij het bloed niet goed doorstroomt. In welk type aders komt deze afwijking voor
A
Slagaders
B
Haarvaten
C
Aders

Slide 29 - Quizvraag

Drie bloedvaten zijn de leverader, de leverslagader en de poortader.
In welk bloedvat of in welke bloedvaten is het bloed zuurstofrijk?
A
Alleen in de leverslagader
B
In de leverader en in de poortader
C
In de leverslagader en de poortader

Slide 30 - Quizvraag

In welk bloedvat wisselt het glucosegehalte van het bloed het sterkst in de loop van een etmaal.
A
Leverader
B
Leverslagader
C
Poortader

Slide 31 - Quizvraag

Een vrouw krijgt een injectie met een hormoon in de armader, dat hormoon moet naar de eierstokken. Hoe vaak passeert het ingebrachte hormoon minstens het hart voordat het de eierstokken bereikt?
A
Nul keer
B
Een keer
C
Twee keer

Slide 32 - Quizvraag

Een smelttabletje voor onder tong voor hartklachten; komt de werkzame stof op weg naar de kransslagaders via het bloed door een holle ader? En door de poortader?
A
Wel door een holle ader, niet door de poortader
B
Wel door de poortader, niet door een holle ader.
C
Zowel door een holle ader als door de poortader

Slide 33 - Quizvraag

Een gevolg van lage bloeddruk kan zijn dat je bij het opstaan even een beetje duizelig bent.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Iemand met een hoge bloeddruk heeft minder kans op slagaderverkalking
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag