Vraagwoorden

• Nederlands/NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Wat gaan we leren?

Vraagwoorden gebruiken

Vraagzinnen maken

Woorden (thema 4: eten en drinken)

Boek 4.8

Wie 

Wat

Waar

Wanneer

Hoeveel

Hoe maak je een zin?

Vraagwoord+werkwoord (persoonsvorm)+wie/wat

(onderwerp)+ de rest van de zin

Wat eet jij bij het ontbijt?

Waar koop je een taart?

1. in de oven
2. bij de bakker
3. in de keuken
4. bij de slager

Wat eet jij bij het ontbijt?

1. Jij is de rest van de zin.
2. Jij is een vraagwoord.
3. Jij is de persoonsvorm.
4. Jij is het onderwerp van de zin.

Wie snijdt het brood?

1. Wie is de persoonsvorm?
2. Snijdt is de persoonsvorm.
3. Het brood is de persoonsvorm.
4. Er staat geen persoon.

Hoeveel kopjes thee drink je per dag?
Ik.........................

Wanneer sluit Albert Heijn?

1. Tien uur 's avonds
2. Twee uur 's middags?
3. Elf uur 's ochtends
4. Twee uur 's nachts

Boek 4.11

Vraagzinnen: 

Een vraagzin met werkwoord als eerste zin.

Gaat hij naar de supermarkt?

Smaakt de soep lekker?werkwoord (persoonsvorm)+ wie/wat (onderwerp+ de rest van de zin)

Let op:
Jij kookt de soep?
Kook jij de soep?

Wat is een goede vraagzin?

1. De boodschappen de jongen betaalt?
2. Betaalt de jongen de boodschappen?
3. De boodschappen de jongen betaalt?
4. De jongen betaalt de boodschappen?

Maak van de zin een vraagzin?
De kinderen wassen de aardbeien.

Maak een vraagzin.
kapsalon-eten-'s middags-altijd-zij

Drankjes uit het filmpje?

Ik vind de vragen lastig.

Ik vind de vragen niet lastig.

Ik vind de vragen soms lastig.

Zelf werken: maak hoofdstuk 4 (pc en boek).

Extra:
werkbladen bij hoofdstuk 4.