Les 10 H1 Spreken en gesprekken do 3e uur 23-9-21 klas 1hv1

Welkom! Klas 1HV1
3e uur NE
23-9-2021
Les 10  

H1 Spreken en gesprekken 
vragen stellen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom! Klas 1HV1
3e uur NE
23-9-2021
Les 10  

H1 Spreken en gesprekken 
vragen stellen

Slide 1 - Tekstslide

Voorleestijd!
Zomerwoud van Linda Dielenmans

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik vorige les(sen)
Wat weet je nog?

Open je chromebook en doe mee!

Slide 6 - Tekstslide

timer
0:30
Wat weet je nog van de vorige les(sen)?

Slide 7 - Woordweb

The spinner!

Slide 8 - Tekstslide

Je wilt een eerste indruk van de tekst opdoen en het onderwerp bepalen.
A
Oriënterend lezen
B
Zoekend lezen
C
Intensief lezen
D
Studerend lezen

Slide 9 - Quizvraag

Oriënterend lezen
niet orienterend lezen
Kijk naar de titel!
Lees de tekst helemaal
Kijk naar de illustraties!

Kijk naar de spelling!
Kijk naar de tussenkopjes!
Lees het slot!
Kijk naar de anders gedrukte woorden!
Kijk naar de voorbeelden!
Probeer te beantwoorden waar de tekst over gaat!

Slide 10 - Sleepvraag


Een begrijpelijk tekst moet:


A
begrijpelijk en duidelijk zijn
B
volledig en begrijpelijk zijn
C
duidelijk en netjes zijn
D
volledig en foutloos zijn.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is non-verbale communicatie?
A
Communiceren zonder woorden.
B
Communiceren met woorden.

Slide 12 - Quizvraag

Welke soort communicatie gebruik je als je een e-mail stuurt?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 13 - Quizvraag

Huiswerkcontrole
Geen huiswerk

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2

  1. Meisjes praten veel en willen alles delen; jongens houden meer van avontuur en zijn competitieve.
  2. Jongens praten over voetbal en over meisjes en ze shoppen niet; meisjes praten over jongens.
  3. Ze zijn daar niet bang voor, omdat ze niet van dezelfde jongens houden.
  4. Meisjes kunnen wel tien tot twintig hartsvriendinnen hebben; jongens hebben er maar een, soms twee of drie, maar niet meer dan vijf. 
  5. Meisjes praten over meidendingen, zoals make-up; jongens praten over jongensdingen, zoals games.
  6. De interviewer is er niet op uit om een bepaald antwoord te krijgen; hij is geïnteresseerd in de mening van de geïnterviewde jongens en meisjes.
  7. ja – toelichting: Hij zit er ontspannen bij en komt heel natuurlijk over. 
  8. ja en nee – toelichting: Ze zijn redelijk ontspannen, maar je kunt wel aan hen zien dat het geen makkelijk onderwerp is om over te praten. Ze komen wat aarzelend over en kijken veel naar elkaar, alsof ze willen checken of de ander het er mee eens is. 
  9. Niet de hele tijd; dat komt vooral doordat de interviewer tussen de geïnterviewden in zit. 
  10. Hij knikt, zegt ‘ja’ en hij checkt of zijn conclusie klopt (dus jullie zijn echt best friends forever?).


Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3 

  1. Laura zeilde in haar eentje de wereld over. 
  2. drie van de volgende vier: (1) Ze durft de interviewer nauwelijks aan te kijken en als ze het wel doet, kijkt ze een beetje wantrouwend. (2) Ze kijkt niet naar de beelden van zichzelf. (3) Ze praat zachtjes, met weinig intonatie. (4) Ze lacht een beetje verlegen.
  3. Ze lijkt iets meer op haar gemak te zijn, want ze geeft uitgebreid antwoord op de vragen. Maar ze spreekt nog steeds vrij vlak en als Paul Witteman zegt dat ze een bijzondere prestatie heeft geleverd, kijkt ze alsof ze niet gelooft dat hij dat meent. 
  4. Die stonden daar omdat Sint Maarten het eindpunt van haar reis was.
  5. Ze had het veel te druk met zeilen en navigeren.
  6. Nee, want je kunt de situatie op zee niet oefenen. De boot beweegt en op zee word je wakker en kijk je om je heen en ga je weer verder slapen als het kan. Dit kun je niet 
  7. Witteman noemt haar ‘een nationale trots’; hij zegt dat ze trots op haar zijn en dat ze niet bang hoeft te zijn dat ze gefileerd (= streng en kritisch ondervraagd) wordt.
  8. Ze zijn heel open en ontspannen, ze kijken haar geïnteresseerd aan en stellen op een vriendelijke manier vragen. Ze lachen met haar mee als ze het heeft over de slaaptraining die ze moest volgen.
  9. Ze beweegt meer, ze lacht veel meer en ze laat haar gezicht meer spreken.
  10. Ze praat op normale toon, met meer intonatie, en ze vertelt open over haar avontuur. Je kunt horen dat ze weet waar ze het over heeft. 

Slide 16 - Tekstslide

Vandaag!
Spreken en gesprekken

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert:
  • vragen stellen en beantwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Wat weet je al?

Slide 19 - Tekstslide

timer
0:30
Wat moet je doen als je iemand een vraag gaat stellen?

Slide 20 - Woordweb

Startopdracht
Jullie gaan in tweetallen het spel Wie ben ik? spelen.

Vul de naam in van een bekend persoon op een blaadje. De ander mag niet zien welke naam je noteert. Stel elkaar vervolgens om de beurt een vraag om erachter te komen welke naam de ander opgeschreven heeft. De ander mag alleen met 'ja' of 'nee' antwoorden. Degene die het snelst raadt welke naam de ander opgeschreven heeft, heeft gewonnen.
timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Vragen stellen
Een goede manier om ergens achter te komen, is vragen stellen. In een interview of een vraaggesprek stelt één persoon vragen en de ander geeft antwoord.

 Als je iemand gaat interviewen, moet je je goed voorbereiden. Je bedenkt van tevoren vragen en schrijft ze op.

Slide 23 - Tekstslide

Je kunt open en gesloten vragen stellen. 

  • Op een gesloten vraag kan iemand alleen met ja of nee antwoorden. De vraag begint met een werkwoord:

- Heb je veel vrienden?

  • Op een open vraag kan iemand uitgebreid antwoord geven. De vraag begint met een vraagwoord:

– Wat betekent vriendschap voor jou?

Slide 24 - Tekstslide


  • Je kunt vragen stellen om feiten te weten te komen:

– Wanneer hebben jullie elkaar ontmoet?

  • Je kunt ook vragen stellen om iemands mening te horen:

– Wat vind je het leukste wat jullie samen hebben meegemaakt?

  • Soms krijg je niet meteen een duidelijk antwoord. Dan moet je doorvragen. Je stelt dan een extra vraag.

Vraag om herhaling: Wil je dat nog een keer zeggen?
Vraag om een voorbeeld: Kun je een voorbeeld geven?
Vraag om meer uitleg: Wat bedoel je precies met …?

Slide 25 - Tekstslide

Begrepen?

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van doorvragen?
A
Heb je huisdieren?
B
Hoe heten je huisdieren?
C
Woon je in Schagen?
D
Hoe oud ben je?

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent gesloten vraag?
A
een dichte vraag
B
een moeilijke vraag
C
een vreemde vraag
D
vraag waarop je ja of nee antwoordt

Slide 28 - Quizvraag

Welke is een open vraag?
A
Ga je mee?
B
Wat vind je leuk aan school?
C
Heb je een 10 gehaald?
D
Is Nederlands je lievelingsvak?

Slide 29 - Quizvraag

Oefenen

Slide 30 - Tekstslide

Maak 
opdracht 1, 2 en 3
timer
5:00

Slide 31 - Tekstslide

Evaluatie Lesdoelen
Ik weet:
  • hoe ik vragen moet stellen en beantwoorden?

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk
maandag 27 september
2e uur


  • Leren: Theorie Lezen (blz. 12), Schrijven (blz. 18) en Kijken en luisteren (blz. 20)
  • Afmaken 1 t/m 2 + maken opdracht 3 (bekijk het filmpje in de online-methode.

Slide 33 - Tekstslide

Ik vond deze les:
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll