H5 TH 6 Bs 4: Transplantatie en transfusie

Transplantatie en bloedtransfusie
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Transplantatie en bloedtransfusie

Slide 1 - Tekstslide

vandaag 
(nog niet inloggen) 


  • Leerdoelen 
  • Lezen basisstof 4 Transplantatie en bloed transfusie blz 130 t/m 135  
  • Uitleg bs 4 transplantatie en transfusie  
  • Maken: opdrachten 26 t/m 32 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt beschrijven welke problemen door antigenen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies.  
  • je kan uitleggen hoe het ABO bloedgroepen systeem werkt
  • je kan de resusfactor beschrijven inclusief eventuele problemen bij zwangerschappen 
  • je kan uitleggen wie er aan wie bloedkan doneren / ontvangen 

Slide 3 - Tekstslide

Lezen basisstof 4 Transplantatie en bloed transfusie blz 130 t/m 132
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Wat is jouw bloedgroep?

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

ABO-systeem
  • Drie allelen
  • Antigen A, B of geen antigen
  • Celmembranen rode bloedcellen

Slide 17 - Tekstslide

Antistoffen in bloedplasma

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Bloedgroepen
Bloedtransfusie

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

maken 
Opdrachten 26 t/m 29
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Lezen basisstof 4 Transplantatie en bloed transfusie blz 134 t/m 135

Slide 26 - Tekstslide

Rhesusfactor

Slide 27 - Tekstslide

Rhesusfactor
  • Resusantigeen op celmembraan
  • Rh- kan antistof resusantigeen maken na contact Rh+ bloed
  • Eerste contact weinig antiresus
  • Tweede contact grote hoeveelheid antiresus

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Resuskindje

Slide 30 - Tekstslide

Rhesuskindje
Bij zwangerschappen kan de rhesusfactor voor problemen zorgen. 
Als de moeder Rh- is, en eerder zwanger is geweest van een Rh+ kindje, dan heeft zij antistoffen tegen Rh gemaakt.

Rhesuskindje
Krijgt te weinig zuurstof door afbraak van rode bloedcellen door antistoffen van de moeder
Gevolg: Hersenbeschadiging of overlijden

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Tekstslide

Maken: 
Opdrachten (26) 30 t/m 32 

Slide 34 - Tekstslide

Terugblik / Herhalen
Aanmelden!

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Iemand heeft bloedgroep A en wil zijn bloed aanbieden aan iemand met bloedgroep B. Dit kan niet omdat?
A
Bloedgroep B bevat anti-A.
B
Bloedgroep B bevat anti-B.
C
Bloedgroep B bevat antigeen-A.
D
Bloedgroep B bevat antigeen-B.

Slide 37 - Quizvraag

Iemand heeft bloedgroep B.
Van welke donor kan deze persoon bloed ontvangen?
A
Van iemand met bloedgroep B
B
Van iemand met bloedgroep B of bloedgroep O
C
Van iemand met bloedgroep B of bloedgroep AB
D
Van iemand met bloedgroep B, AB of O

Slide 38 - Quizvraag

Welke bloedgroep kan van iedereen bloed ontvangen?
A
A
B
B
C
AB
D
O

Slide 39 - Quizvraag

Aan welke bloedgroep kan O bloed geven?
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 40 - Quizvraag

Bloedgroep O is een geweldige bloeddonor, hij kan aan iedereen doneren omdat:
A
hij geen antistoffen heeft
B
hij geen antigenen heeft

Slide 41 - Quizvraag

Nood bloedtransfusie: wat levert weinig gevaar op voor ontvanger (er wordt een kleine hoeveelheid bloed gegeven)?
1 donor AB, ontvanger A 2 donor O, ontvanger B
3 donor A, ontvanger AB 4 donor A, ontvanger O
A
1, 4
B
2, 3
C
2, 3, 4
D
1, 2, 3, 4

Slide 42 - Quizvraag

Twee resuspositieve ouders krijgen een resusnegatief kind.
Wat zegt dat over het resusantigeen?
A
Het allel voor het resusantigeen is dominant
B
Het allel voor resusantigeen is recessief
C
Het allel voor resusantigeen is co-dominant
D
ik heb geen idee

Slide 43 - Quizvraag

Een resusbaby ontstaat als de moeder resusnegatief is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat resuspositief is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 44 - Quizvraag

Soms heeft een kind in de baarmoeder een ander resusfactor dan de moeder. Dit kan gevaar opleveren voor het kind.
Is de moeder in dit geval resuspositief of resusnegatief? en het kind?
A
Beide resusnegatief.
B
De moeder is resusnegatief en het kind resuspositief.
C
Beide zijn resuspositief.
D
De moeder is resuspositief en het kind resusnegatief.

Slide 45 - Quizvraag

Iemand die resuspositief is kan bloed doneren aan iemand die resusnegatief is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quizvraag