Functies van alinea's

Lezen blok 3-4: Functies van alinea's 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen blok 3-4: Functies van alinea's 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les....
- weet je wat functiewoorden zijn;
- kun je een aantal functies van alinea's herkennen;
- Heb je het filmpje over functiewoorden bekeken. 


Is er al iemand begonnen met de opdrachten? Weet je al wat functiewoorden zijn?

Slide 2 - Tekstslide

Functiewoorden

Een alinea heeft een bepaalde 'taak', oftewel functie binnen een tekst. Deze 'taak' omschrijf je met:  Functiewoorden

Kijk de uitlegvideo

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld

Stel je voor:  je leest een betoog. In de inleiding geeft de schrijver zijn mening over gamende jongeren. Hij zegt: ''Jongeren gamen tegenwoordig veel te veel!'' Bij deze alinea past dan het functiewoord 'stelling' of 'bewering'. 
Verderop in dit betoog wordt een onderbouwing gegeven van deze stelling. De schrijver zegt hier: 'Gamen heeft een slechte invloed op de slaap van de jeugd.' Aan de alinea waar dit wordt verteld, kun je het functiewoord 'argument' koppelen.
Een algemene stelling of theorie wordt nader uitgelegd of toegelicht. De schrijver geeft onder andere meer voorbeelden of meer gevolgen. Hierbij past het functiewoord 'toelichting'. 
In het slot komt de schrijver op grond van het voorafgaande (argumenten of gegevens) tot een gevolgtrekking. Hier past het functiewoord 'conclusie' bij.

Slide 4 - Tekstslide

Welk functiewoord is van toepassing deze alinea?
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 5 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
Een functiewoord geeft een verband aan, een signaalwoord niet.
B
Een functiewoord staat niet altijd in de tekst, een signaalwoord wel.
C
Er is geen verschil.
D
Er zijn minder functiewoorden dan signaalwoorden.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is nu bij je blijven hangen over functiewoorden?

Slide 9 - Open vraag

Lesdoelen behaald?
Lesdoel 1: je weet wat functiewoorden zijn;
Lesdoel 2: ik kan het functiewoord van een alinea benoemen.


Weet je het verschil tussen signaalwoorden en functiewoorden? 


Slide 10 - Tekstslide

Wat ga je nu doen?
Je bekijkt het filmpje over functiewoorden (volgende slide), 


Daarna ga je aan de slag met de opdrachten -> functie alinea's:
https://www.cambiumned.nl/lezen-schrijven-en-spreken/lezen



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video