Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.
Slide 14 - Quizvraag
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 15 - Quizvraag
Hoe noem je munten en bankbiljetten?
A
chartaal geld
B
giraal geld
Slide 16 - Quizvraag
Fatima betaalt met biljet van 100 euro bij de supermarkt Er is hier sprake van
A
elektronisch betalen
B
giraal betalen
C
chartaal betalen
D
internet betaling
Slide 17 - Quizvraag
Als je via internet met iDeal afrekent, noemen we dat
A
elektronisch betalen
B
chartaal betalen
C
giraal geld
D
witwassen
Slide 18 - Quizvraag
Bart zet geld op zijn Playstationaccount. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Wat is geen elektronische betaling
A
creditcard
B
PayPal
C
cash
D
pentransactie
Slide 20 - Quizvraag
Dit is een voorbeeld van elektronisch betalen:
A
Betalen met iDeal voor een online bestelling
B
Betalen met een 5 euro biljet bij de Jumbo
C
Geld overmaken naar Zalando nadat iets afgeleverd is
D
Een tikkie naar je vriend te sturen
Slide 21 - Quizvraag
Omdat de winkels dicht zijn, bestel je een nieuwe trui online. Dit is een voorbeeld van?
A
Elektronisch betalen
B
Contant betalen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is elektronisch betalen ?
A
Betalen via de computer
B
Betalen via de smartphone
C
Betalen met een bankbiljet
D
Betalen met je pinpas
Slide 23 - Quizvraag
Bart betaalt met zijn creditcard. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Op mijn spaarrekening staat € 100. Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide
Slide 25 - Quizvraag
Sofian rekent bij de kassa af met een briefje van 5. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 26 - Quizvraag
Sofian rekent bij de kassa af met zijn mobiel. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 28 - Quizvraag
Yara pint €25 bij de geldautomaat. Hiermee betaald zij de boodschappen. Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk
Slide 29 - Quizvraag
Munten en bankbiljetten noemen we?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 30 - Quizvraag
Een spaarrekening hoort bij:
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Geen van beide
Slide 31 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 32 - Quizvraag
Geld dat op je betaalrekening bij de bank staat noemen we?
A
Giraal geld
B
Chartaal geld
Slide 33 - Quizvraag
Als ik geld pin dan
A
Stijgt chartaal geld
B
Stijgt giraal geld
C
Stijgt chartaal geld en daalt giraal geld
D
Stijgt giraal geld en daalt chartaal geld
Slide 34 - Quizvraag
Simon heeft thuis heel veel kleingeld in zijn portemonnee. Waar hoort kleingeld bij?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Kleingeld telt niet mee
Slide 35 - Quizvraag
Je koopt een chili chicken bij de Mc Donalds. Je banksaldo is € 36. Je betaalt € 1,-- met chartaal geld. Hoeveel heb je hierna op je bankrekening staan?