21-11 L1

Regels:
- Pak je spullen en ga stil zitten
-Wacht op instructie
- Ga op je plek zitten
- Als je een vraag hebt steek jij je hand op
-Hou je aan de schoolregels 

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Regels:
- Pak je spullen en ga stil zitten
-Wacht op instructie
- Ga op je plek zitten
- Als je een vraag hebt steek jij je hand op
-Hou je aan de schoolregels 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Today:
1. 1 minute news.
2. Wat zijn vraagwoorden? 
3. Zelf aan het werk

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Terugblik naar gisteren

Slide 5 - Tekstslide

Do or does?
Wanneer gebruik je do?

Wanneer gebruik je does?

Slide 6 - Tekstslide

Do or does?
Wanneer gebruik je do?
I / you / we / they
Wanneer gebruik je does?
She / he / it   --> Shit-regel

Slide 7 - Tekstslide

Do or does
You speak English.   --> geen vraag
Do you speak English?
They walk to school.  --> geen vraag
Do they walk to school?

Slide 8 - Tekstslide

Do or Does
She likes chips

He speaks Spanish

I love my cat


Slide 9 - Tekstslide

Nu gaan we over naar nieuwe stof

Slide 10 - Tekstslide

Vraagzinnen
Als je iets van iemand wilt weten kun je verschillende vragen stellen. Vraagwoorden kun je gebruiken aan het begin van een vraagzin.  
Volgende dia zijn wat voorbeelden. Schrijf op: 

Slide 11 - Tekstslide

Vraagzinnen
What is that?  = Wat is dat? 
Who is calling? = Wie is aan het bellen?
How much is that hat? = Hoe veel is die hoed? 
Which costume will you choose? = Welke kostuum ga je kiezen?
When will you send my order? = Wanneer ga jij mijn bestelling op sturen? 
Why are you dressed as a bear? = Waarom ben jij verkleed als een beer?
Where is the party? = Waar is het feestje?  

Slide 12 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
What: Wordt gebruikt voor te vragen naar voorwerpen, zaken.

What do you want for christmas? 
What is going on? 

Slide 13 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
Who: Wordt gebruikt voor te vragen naar personen.

Who is that guy?
Who is Sophia?

Slide 14 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
How: wordt gebruikt voor te vragen naar een manier.

How are you doing that? 
How much is a ps5?
How do you know him?

Slide 15 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
Which: Wordt gebruikt voor te vragen naar een keuze van een persoon.

Which sauce do you want?
Which one is green? 

Slide 16 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
When: Wordt gebruikt voor te vragen naar een tijdstip.

When are you coming?
When do we arrive?

Slide 17 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
Why: wordt gebruikt voor te vragen naar een reden.

Why are you doing that?
Why do you like that?  

Slide 18 - Tekstslide

Wat specifieker bekijken
Where: Wordt gebruikt voor te vragen naar een plaats.

Where are we meeting?
 Where is my bike?  

Slide 19 - Tekstslide

Maak 1 vraagzin voor elke vraagwoord
What is that?  = Wat is dat? 
Who is calling? = Wie is aan het bellen?
How much is that hat? = Hoe veel is die hoed? 
Which costume will you choose? = Welke kostuum ga je kiezen?
When will you send my order? = Wanneer ga jij mijn bestelling op sturen? 
Why are you dressed as a bear? = Waarom ben jij verkleed als een beer?
Where is the party? = Waar is het feestje?  

Slide 20 - Tekstslide

Nu is het aan jou
Ga naar bladzijde 19. 
Maak opdracht:
22-23-25

Als je klaar bent steek jij je hand op! 

timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide