§5.4 Wat houd je over?

Leerdoelen 5.4 Wat houd je over?
  1. Je kunt uitleggen wat de inkoopprijs en de inkoopwaarde is.
  2. Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent.
  3. Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  4. Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen 5.4 Wat houd je over?
  1. Je kunt uitleggen wat de inkoopprijs en de inkoopwaarde is.
  2. Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent.
  3. Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  4. Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

BTW
OPGAVEN OEFENEN (LOS BLAADJE)
ALLE OPGAVEN VAN H5.3 AF

ANTWOORDEN KOMEN IN MAGISTER BIJ VRIJDAG


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling

§5.1 Vraag en aanbod (theorie)
§5.2 Inkoopprijs + brutowinst(opslag) = verkoopprijs
§5.3 Verkoopprijs + btw = consumentenprijs

Ik Ben Verkoper Bij Coolblue

Brutowinst - Brutowinstopslag - Brutowinstmarge

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

inkoopprijs en inkoopwaarde
1 hotdog kost Bob € 0,50 
Inkoopprijs 

5000 x € 0,50 = € 2.500 
inkoopwaarde van de hotdogs

Slide 8 - Tekstslide

Inkoopprijs vs. inkoopwaarde
Inkoopprijs = de prijs per stuk die je betaald voor 1 product dat je inkoopt.

Inkoopwaarde = de waarde van alle ingekocht producten, dus meer dan 1!!!

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
1 tompouce koopt de Hema in voor = € 0,45
Op 1 maart vekoopt de HEMA 100 tompoucen 

Vraag 1: wat is de inkoopprijs?

Vraag 2: Wat is de inkoopwaarde van 
                  de tompoucen op 1 maart?

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoel 1:
Je kunt uitleggen wat inkoopprijs en wat inkoopwaarde is.

Slide 11 - Tekstslide

inkoopprijs en inkoopwaarde
1 hotdog kost Bob € 0,50 
Inkoopprijs 

5000 x € 0,50 = € 2.500 
inkoopwaarde van de hotdogs

Slide 12 - Tekstslide

Brutowinst
Omzet (opbrengst)
= verkoopprijs x aantal verkochte artikelen (afzet)

Inkoopwaarde/inkoopkosten
= waarde van de ingekochte artikelen



Slide 13 - Tekstslide

Brutowinst
Brutowinst = Omzet - inkoopwaarde.

Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst

Slide 14 - Tekstslide

Brutowinst
Inkoopwaarde = € 2.500
Omzet = € 12.500
Wat is de brutowinst?

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
12.500 - 2.500 = 10.000
Brutowinst = € 10.000

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Leerdoel 2
Je weet wat brutowinst is en je kan deze berekenen.

Slide 17 - Tekstslide

Nu maken
K/TL > opgave 53 t/m 58

B/K > 58 t/m 62

Ben je klaar?
Pluswerk hoofdstuk 5

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag 2F en 2G
Opgave
57 maken (blz. 143)
Daarna: 53 t/m 61 (blz. 142 en 143)

Niet af = huiswerk

Slide 19 - Tekstslide

opgave 57 blz. 143
57    a    € 6.843 (omzet) ‒ € 4.140 (inkoopwaarde) =  € 2.703 brutowinst
   
b    € 1.190 (omzet) ‒ € 720 (brutowinst) =  € 470 inkoopwaarde

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag 2E
Opgave
Opgave 61 + 62 maken. Blz. 29
Daarna: 58 t/m 60 (blz. 28)

Niet af = huiswerk

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen 5.4 Wat houd je over?
  1. Je kunt uitleggen wat de inkoopprijs en de inkoopwaarde is.
  2. Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent.
  3. Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  4. Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoel 3:
Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.

Slide 25 - Tekstslide

Brutowinst is dé winst?
Is brutowinst de het inkomen van de ondernemer?
NEE!!!!!
Naast de kosten van inkoop van spullen, heb je nog meer kosten.
Welke?

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoel 4:
Je weet wat Nettowinst is en kunt deze berekenen.

Slide 27 - Tekstslide

Brutowinst vs. nettowinst
Nettowinst is er als allee kosten betaald zijn. 
Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies

Bedrijfskosten: 
gemeente, loonkosten, 
elektriciteit
€ 12.500         (5000x €2,50)
€   2.500    -   (5000X €0,50)
€ 10.000
€    6.000   -
€    4.000

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Nu afmaken
Alle opgaven van H5.4
63 t/m 74 (blz. 30 - 33)

Slide 33 - Tekstslide

Je hebt een HEMA, noem andere kosten naast de inkoopkosten.

Slide 34 - Woordweb

Inkoopwaarde = € 7 500,-
Omzet = € 11 300,-
Wat is de brutowinst?

Slide 35 - Open vraag

Omzet = € 50,- Inkoopwaarde = € 5,-
Bedrijfskosten zijn € 25,-
Bereken de brutowinst en de nettowinst

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Video

Hoe zou Ruben zijn omzet voor een school kunnen hebben berekend?
A
verkoopprijs van 1 box voor de kinderen
B
Kosten drones die hij heeft gebruikt.
C
Aantal drones dat zijn stuk gegaan.
D
aantal lessen x verkoopprijs per les

Slide 38 - Quizvraag

Welke bedrijfskosten heeft Ruben?

Slide 39 - Open vraag

Wat is het
aanbod van Ruben?

Slide 40 - Open vraag

Ruben heeft al € 5000 omzet. Wat moet hij daarmee doen om de nettowinst uit te rekenen?
A
Min Inkoopwaarde en dan min bedrijfskosten.
B
Keer de afzet.
C
Keer de inkoopwaarde en dan min de bedrijfskosten .
D
De omzet is zijn nettowinst.

Slide 41 - Quizvraag

13 jaar is te jong om een bedrijf te beginnen
Als bijbaantje kan het wel.
Je moet eerst school afmaken.
Het kan alleen als je ouders je helpen.
Ik zou dit ook wel willen!
Je moet minimaal 18 jaar zijn.

Slide 42 - Poll

HEMA koopt in:
100 schriften voor € 0,15 per stuk
20 handdoeken voor € 2,- per stuk
100 paar sokken voor € 1,75 per paar
Bereken de inkoopwaarde

Slide 43 - Open vraag

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen wat de inkoopwaarde is.
  2. Je weet wat brutowinst is en hoe je deze berekent.
  3. Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  4. Je weet wat nettowinst is en hoe je deze berekent.
  5. Je hebt paragraaf 5.4 goed begrepen.

Slide 44 - Tekstslide