Herhaling interactievaardigheden

De interactievaardigheden
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De interactievaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

De lesdoelen van vandaag:
  • Ophalen van kennis rondom respect voor autonomie, sensitieve responsiviteit, praten en uitleggen

  • Interactievaardigheden koppelen aan de dagstructuur en overgangssituaties 
  • Wat betekent zelfbeeld en identiteit?

Slide 2 - Tekstslide

De 6 interactievaardigheden
  • Respect voor de autonomie,
  • Sensitieve responsiviteit,
  • Structureren en grenzen stellen,
  • Praten en uitleggen,
  • Ontwikkelingsstimulering, 
  • Interacties begeleiden.

Slide 3 - Tekstslide

Even een opfrisser: Wat is sensitieve responsiviteit?

Slide 4 - Open vraag

Hoe laten kinderen signalen zien?
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Verbaal en non-verbaal

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn non-verbale signalen?
A
Stemgebruik
B
Lichaamshouding
C
Gezichtsuitdrukkingen

Slide 6 - Quizvraag

Hoe kan je aan een kind zien dat hij/zij zich prettig voelt in de groep?

Slide 7 - Open vraag

Complimentjes zijn belangrijk voor kinderen. Wat voor compliment kan je geven waarin je concreet, duidelijk en oprecht bent?

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent autonomie?
A
Het recht om zelf te bepalen wat je mag doen
B
Niet luisteren naar wat mensen je vertellen
C
Afhankelijk zijn van een ander
D
Niet je eigen keuzes maken, en anderen voor jou laten bepalen

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent respect voor autonomie?
A
Het herkennen van signalen van het kind, en hier passend op reageren
B
De zelf wil en zelfstandigheid van het kind waarderen
C
Communiceren met het kind op passend bij de doelgroep
D
Geen van allen

Slide 10 - Quizvraag

Het doel van respect voor autonomie is...
A
Zelfvertrouwen geven aan het kind
B
Aanhankelijkheid stimuleren
C
Communiceren met het kind
D
Het kind zelf keuzes laten maken

Slide 11 - Quizvraag

Respect voor autonomie kan je stimuleren door:

Slide 12 - Open vraag

Het belangrijkste bij het praten met kinderen is dat je zorgt voor tweerichtingsverkeer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Hoe kun je met praten en uitleggen de ontwikkeling van kinderen stimuleren?

Slide 14 - Open vraag

Een basishouding bij het praten met kinderen is gelijkwaardigheid. Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 15 - Open vraag

Zelfbeeld en identiteit

Slide 16 - Tekstslide

Zelfbeeld
Het beeld dat een kind van zichzelf heeft is zijn zelfbeeld. Is van grote invloed op het zelfvertrouwen. 
Positieve relaties geven een gevoel van waardering en acceptatie.

Slide 17 - Tekstslide

Vervolg zelfbeeld
De manier waarop iemand over zichzelf denkt heeft invloed op zijn gedrag. Als een kind zich geliefd voelt zal hij/zij sneller positief gedrag vertonen. 

Slide 18 - Tekstslide

Identiteit
Wie ben ik, Wat kan ik, Waar ben ik goed in, Hoe ziet de ander mij? 
Vanaf 6 jaar ontwikkelen kinderen een persoonlijke identiteit
Van 9-12 jaar ontwikkelen kinderen hun vermogen tot zelfreflectie.

Slide 19 - Tekstslide

Professionele beroepshouding

Slide 20 - Tekstslide

Welke vaardigheden behoren tot een prof. beroepshouding?

Slide 21 - Woordweb

Wat zijn de vaardigheden?
  • Vriendelijke houding,
  • Warme uitstraling,
  • respectvolle houding,
  • Betrokken houding,
  • Inlevingsvermogen,
  • Kijken en luisteren,
  • Belangstelling tonen. 

Slide 22 - Tekstslide

De dagstructuur
Zo, nu hebben wij de interactievaardigheden even herhaald en opgefrist. Deze nieuwe beroepstaak zijn jullie begonnen met de dagstructuur. 

Slide 23 - Tekstslide

Wat weet jij van 'het kind begeleiden in de dagstructuur?'

Slide 24 - Open vraag

Overgangssituaties
Van de ene naar de andere situatie overgaan in de dagstructuur is niet gemakkelijk voor kinderen, ze moeten loslaten wat ze aan het doen zijn en weer in iets nieuws stappen. Dat kan een gevoel van onveiligheid geven.

Slide 25 - Tekstslide

Ondersteunen in overgangssituaties
  • Werk met vaste volgordes en rituelen.
  • Kondig de overgang altijd aan.
  • Benoem wat je ziet, wat je doet, wat je gaat doen. 
  • Laat kinderen helpen bij het klaarmaken van de nieuwe situatie.
  • Richt jullie aandacht gezamenlijk op de nieuwe situatie en maak de nieuwe situatie aantrekkelijk.
  • Geef kinderen de tijd om om te schakelen. Kijk waar ze naar kijken; daaraan zie je wat ze op dat moment bezighoudt.  

Geef aan wanneer of op welke manier het kind weer verder kan. (‘Na het eten mag je verder spelen.’)

Slide 26 - Tekstslide

De consortiumopdracht
Aan de slag!!

Slide 27 - Tekstslide